Op de grens met India (na 20 km) vind ik een boekenwinkeltje vol tweedehands reisliteratuur, waar ik een Lonely Planet (de reizigersbijbel, net als de echte Bijbel een boek vol wijsheden, maar niet alleen maar waarheden) voor India koop. Dat Pakistan en India geen vrienden zijn is wel duidelijk; er wordt heel streng gecontroleerd maar omdat ik vlak voor sluitingstijd aankom gaat er maar één tas open en na een minuut erover kletsen (er wordt nauwelijs gekeken) weer dicht.Vrachtwagens mogen helemaal de grens niet over, dat uitmondt in een kleurrijk spektakel: de lading wordt door Pakistani's in rode jasjes de laatste 100 meter naar de grens gedragen, en daar overgegeven aan Indiërs in blauwe jasjes, die het naar Indiase vrachtwagens brengen.
Tegen zonsondergang rij ik Amritsar binnen. Als hiergeen grens zou liggen zou ik het de zusterstad van Lahore willen noemen. Hemels breed zo'n 40 km van elkaar verwijderd. Ik word ha(r)telijk welkom geheten in India door twee passagiers van een motor Rickshaw die de bestuurder opdacht geven naast mij te komen rijden zodat ze kunnen proberen mij te slaan. Dat doen ze dan ook, waarop mijn voet uitschiet in de richting van hun hoofd - op een ligfiets gaat dat makkelijk. Ze begrijpen de hint en laten me verder met rust. Amritsar is de stad van de Gouden Tempel. Dit is een heilig oord voor de Sikh's. Bij deze tempel die staat te schitteren in de heilige vijver hoort een hostel waar je voor een vrijwillige bijdrage kunt overnachten. Qua prijs/kwaliteit verhouding is dit het beste hostel waar ik tot nu toe geslapen heb. Ook hoort bij dit onderkomen een gratis avondmaaltijd; Indiaas gekruid (dus onmenselijk heet). Het heilige boek van de Sikh's - dat in de loop van zo'n 300 jaar door de 10 Guru's van de Sikh's is opgetekend - wordt 's avonds met veel ceremonieel vertoon naar bed gebracht, en 's morgens met vergelijkbare bombarie weer uit bed gehaald. Beide ceremonisch maak ik mee, in gezelschap van Lars - een Deen die ook is komen fietsen - en José - een backpackende spanjaard. Al zover terug als Esfahan hebben overlanders die in tegenovergestelde richting reizen me over Lars verteld; nu ontmoet ik hem dan eindelijk. Na Amritsar fietsen we echter niet samen. Ik ben blij dat ik überhaupt weer eens fietsen kan na al dat wachten in Lahore. Lars wil veel tijd uittrekken voor dit deel van India want, zo zegt hij met recht, India is een zeer interessant land en ik kan toch niet alles zien, maar dan liever een deel heel goed.
Bikaner, 6 maart 1999
Hi There!
Met uitzicht op de besneeuwde voetjes van de Himalaya was ik op weg naar Dharamsala, de woonplaats van de Dalai Lama. En daar kom ik dan ook duidelijk vermoeid aan. Dharamsala, zo had ik na vijftien kilometer het gevoel, lag boven op een berg. Maar als ik vlak voor zonsondergang boven in Mc Leod's Ganj aankom en naar beneden kijk lijkt het één met de verder weg liggende vlakte. In Mc Leod's Ganj zetelt Tibetaanse regering in ballingschap, en daarmee wemelt het dus zowel van Tibetaanse monnikken almede door de Dalai Lama aangetrokken toeristen. Het wordt hier ook wel Little Lhasa genoemd, maar behalve het waanzinnige uitzicht (de ene kant op de vlakte, de andere kant op de besneeuwde Himalayatoppen) vind ik er echter weinig aan. Ik ben nl niet van plan om Tibetaans te studeren, noch om me te verdiepen in de Tibetaanse problematiek. Daarbij heeft Zijne Heiligheid een wachtlijst van vier maanden, en zo lang wachten vind ik een ontmoeting met hem niet waard. Ik besteed m'n tijd aan het lezen van Jane Eyre en ondertussen vanuit mijn kamer van het uitzicht genieten. 's Avonds bezoek ik Sunrise Café, een heel knus cafeetje waar ze heerlijke pannekoeken bakken; eindelijk eens wat anders dan rijst met linzensoep. Dat laatste is vaak zo heet dat het op de wc de billen brandt.
En dan trek ik verder door de voetjes van de Himalaya. Meteen de eerste dag is een zware dag. Niet zo zeer door de afstand, 65 kilometer, noch door de steilte van de bergen, ik rij het in vier en een half uur (erger moet nog komen!) maar door wat me bij het binnenrijden van Baijnath, mijn doel van vandaag, in het geheugen gegrift wordt. Voor ik verder ga moet ik iets kwijt over het Indiase verkeer. Je leert hier rijden in drie lessen: de eerste leer je waar de claxon zit, de tweede hoe je het gaspedaal zo ver mogelijk moet indrukken, en de derde waar het stuur zit - let wel alleen maar waar het zit, niet waar het voor dient, laat staan hoe je het moet gebruiken. Verder lijken er maar twee regels: 1) wat achter je is is niet belangrijk, en 2) wat groter is dan jij heeft voorrang. Gevolg, voetgangers zijn vogelvrij. Baijnath ligt op een heuvel, en ik klim dus het stadje binnen en zie aan mijn kant van de weg een vrachtwagen stilstaan. Ik haal in (zonder om tekijken, ik respecteer regel 1) en dan dringt wanhopig geschreeuw van een vrouw tot me door. Even later ben ik de wagen voorbij en daar ligt een man op straat. Z'n mond vol bloed, en er is een beetje uitgelopen en op straat opgedroogd. Nou heb ik al eens voor een begrafenis een overledene gezien, maar zo in het wild nog nooit. Het laat een diepe indruk achter. Honderd meter verderop wordt de chauffeur van de vrachtwagen in elkaar geslagen door het grootste mannelijke deel van de stadsbevolking. In zo'n geval neemt in India het recht zijn eigen loop. Voordat de politie er is, zijn we een dag of twee verder, dus doet de bevolking er zelf wat aan. Ik vind het achteraf gezien wel knap hoe het gebeurt is. Een Indiase vrachtwagen die heuvelop een mens overrijdt. Wie ooit in India geweest is begrijpt wat ik bedoel. Voor de anderen: De gemiddelde snelheid van een Indiase vrachtwagen op het platte vlak ligt ongeveer op 40 km/u, een geladen vrachtwagen die heuvel op rijdt kun je meestal wel voorbij fietsen.
De volgende paar dagen rij ik dan ook in een roes. Tijd nog afstand lijken te verstrijken terwijl ik het gevoel heb al weken uit Mc Leod's Ganj weg te zijn. Op een morgen rij ik een dorpje uit, op weg naar Shimla, en ik passeer de afslag Manali, en ik belsuit impulsief die weg in te slaan. Manali ligt in de Kullu vallei, beroemd onder hippies vanwege de hoge kwaliteit Marihuana. Niet omdat ik daaraan zit, maar omdat ik nog steeds niet helemaal uit mijn roes ben ontwaakt gaat de schoonheid van deze vallei aan me voorbij. Het heen en weer fietsen bevalt me ook niet. Ik denk dat alleen taart eten met je schoonmoeder ter ere van de gezelligheid saaier is dan honderd kilometer heen en weer fietsen. Daarbij komt dat ik door de waanzinnige weggesteldheid over de heenweg (bergop) bijna net zo lang doe als bergaf. En zo kom ik een paar dagen later dan gepland in de zomerhoofdstad van India aan. Shimla was in ieder geval de stad waar vandaan de Britten het land bestuurden in de maanden dat het in Delhi te warm was. Het gevolg is dat Shimla geheel in Brits kolonialistische stijl is opgebouwd, en al doen de Indiërs hun best er een rommeltje van te maken, het centrum doet nog erg 'Brits' aan.
Van Shimla naar beneden is fantastisch mooi. De weg slingert van de bergen af, dan weer over de top van een richel, dan weer stijl langs een klif. Hier en daar duikt een spoorlijntje op, en ik stop even als ik het smalspoortreintje de berg op zie zwoegen. Deze rit staat vanaf nu op mijn verlanglijstje om nog een keer te treinen. Na een korte stijle klim gat de afdaling in alle hevigheid door naar Nahan. Als ik echter het bord 'vanaf nu rijdt u in district Nahan' gepasseerd ben wordt de weg razend slecht. Ik hang dus vol in de remmen de hele tijd, m'n gesmolten binnenband in Iran staat me nog vers in het geheugen. Dus uit angst dat ik dat weer mee zal maken, of eigenlijk om herhaling te voorkomen, hou ik elk kwartier pauze. En niet geheel onterecht. M'n velgen zijn te heet om vast te pakken. En dan kom ik in de vlakte. En de vlakte lijkt één grote dierentuin. Wilde apen had ik in de bergen al geregeld gezien, maar hier loopt alles door elkaar: koeien (uiteraard, die zijn heilig hier) maar ook varkens, honden, ezels, kamelen, papegaaien en vele andere exotische vogels. En in Rishikesh, het stadje waar de Beatles (of zoals de lokale VVV ze noemt: The Beatless) hun meditatieleraar ontmoetten, zwemmen in de heilige Ganges enorme vissen. En tussen al deze dieren rijdt en leeft nog een laatste curieuze diersoort door, de mens. En alles heeft zo z'n functie. De mens maakt er een puinhoop van, en de dieren ruimen het op. Zo poepen ze gewoon op straat, maar er komt binnen afzienbare tijd wel een varken langs om het lekker op te smikkelen. Zo zat ik laatst popcorn te eten, en ik gooi een tegemoetsukkelende koe een handje toe. Ze kijkt er niet eens naar. Tien meter verderop ligt een stuk krant en dat raapt ze in het voorbijgaan op en smikkelt het lekker weg. En ondanks dat geeft ze toch nog melk aan haar jong. In al die tijd dat ik in India ben geweest heb ik ook nergens ook maar één koe gras zien eten! Wel heb ik regelmatig in de file gestaan omdat er een koe midden op een kruispunt in slaap was gevallen.
Naar mate ik dichter bij Delhi kom worden de wegen beter, maar ook drukker. Met als gevolg dat er ook meer bussen zijn; en die rijden altijd aan de verkeerde kant van de weg. Als ik dit zo zie moet fietsen in Delhi zelf een ramp zijn. Nou heb ik een hoteladvies gekregen in New Delhi, en ondanks dat dat met Delhi één bebouwd gebied vormt is het daar toch iets beter georganiseerd. Iets rustiger en geciviliseerder. Het valt me dan ook alles mee; bij Ringo's Guest House aangekomen heb ik dan ook zoiets van: dit was het dan? Maar het is maar goed dat ik niet door het centrum van oud Delhi ben gereden. Als ik daar een paar dagen later kom ga ik er zo gauw mogelijk weer weg: zelfs te voet is het vreselijk; wat een luchtvervuiling! 's Avonds vier ik met een handje vol westerlingen dat ook in Ringo's zit mijn 10.000ste gereden kilometer. Na Delhi ga ik een kant op die ik al deze tijd nog niet gereden heb: ik rij naar het Westen. Ineens staat de zon links van me, maar behalve dat nu mijn linkeroor verbrand in plaats van mijn rechter voelt het niet anders. De wegen zijn nog steeds even slecht, en het steeds droger wordend landschap lijkt net zo op woestijn als het zou doen als ik de andere kant op zou rijden. Onderweg word ik bijna vermoord in het Holi Festival.
Hier onderbreek ik weer even het verhaal voor een deel uit mijn dagboek - de Holi dag.
Jhunjhunu, 2 maart 1999
Hi There!
Vandaag was het Holi festival, een nationale feestdag in India. Ik had de voorbodes gisteren al gezien, en het zag er niet onaardig uit. The day of coloures werd het door de Indiërs genoemd. Wat er gebeurt is dat men een soort nationaal sneeuwballengevecht gaat houden met allerlei kleuren gemalen krijt. Kortom men kleurt elkaar en het land. Nou, niks aan de hand dacht ik dus. Dat krijt was je 's avonds van je lijf, en m'n tassen zijn eindelijk mooi gekleurd. Mis gedacht... De eerste fout die ik maakte was dat ik dacht dat ze alleen maar met krijt zouden gooien; en het tweede was dat ik niet wist wat voor effect alcohol op het gedrag van jongeren, die er niet tegen kunnen, heeft. Want ter ere van feest wordt natuurlijk gedronken. In de eerste dorpjes ging het nog goed. Handen vol krijtpoeder gaan over me heen, maar ik kan er om lachen.Pas in Chirawa, een stadje met zo'n 15.000 inwoners wordt het aanvankelijk "slechts" angstaanjagend. Groepen jongeren struinen over straat en gooien niet alleen maar krijt. Sommigen hebben het met de lokale likeur gemengd, en behalve dat nu het krijt veel weg heeft van inkt, prikt het in m'n ogen en plakt het aan m'n zonnebril zodat ik niks meer zie. Een paar jongens hangen aan mijn bagage maar ik weet me overeind te houden en rij door. Een woedende schreeuw hielp. De derde groep die ik tegen kom is groter, en er wordt zoveel aan mijn bagage getrokken en geduwd, dat ik ten val kom. Boos zwaai ik met mijn armen om mij heen en schreeuw woest een paar engelse vloeken. Het enige effect is dat ik een paar klappen op mijn schouders en rug krijg en m'n haar nog even extra ingesmeerd wordt met krijt en likeur.
Daar maak ik me niet in het minst druk om. Ik doe m'n uiterste best om m'n fiets ongeschonden overeind te krijgen. Behalve een scheurtje in m'n tentzak lukt dat ook, maar meteen trekt iemand hard aan mijn t-shirt, dat het begeeft en ik kom wederom ten val. Ik verwacht een stortvloed van krijt en likeur en misschien zelfs wat voeten over me heen, maar dat komt niet. Na een halve seconde kijk ik op en ik zie benen aan me voorbij trekken. Ik kijk nog verder op, en zie mijn reddende engelen: drie norse agenten met stokken. Ze kijken alle drie zo van: waarom moest je dan ook gaan fietsen? En ik kijk ongelukkig terug. De agenten installeren me in de schaduw bij een stel volwassenen die, gekleurd als ze zijn, als bescherming voor verder onheil dienen. Ze zijn inderdaad erg aardig; ze zorgen voor thee, water om m'n gezicht en kleren te wassen, en later zelfs voor lunch. Zo opgeknapt en gelaafd kijk ik naar het straattoneel. Ik zie meer en meer straalbezopen mensen (eentje kukelt ondersteboven in een open riool) en het aantal krijtgooiers neemt af. Kort na twaalven verschijnen zelfs versgewassen mensen op straat; en die blijven ongemoeid! Al wemelt het nog van de gekleurde jongens. Ik smeer m'n schroeiende nek en hoofdhuid nog eens in (de zon heeft aardig op me ingebrand) en om kwart voor twee krijg ik het sein veilig. En ondanks de hitte besluit ik in ieder geval nog dertig kilometer te fietsen. De discipline is ongelooflijk, er is vrijwel niemand meer op straat, die met krijt wil gooien, en een waarschuwende vinger is al genoeg tegen de laatste twijfelaars.
En zo kom ik terecht in een voormalige 'adel' Rajput woning waar ik voor tweehonderd rupees een kamer met royaal tweepersoons bed en een eigen goede douche 'krijg'. Klaar voor de avondmaaltijd met een Australische fietser die hier Holi heeft afgewacht. Verstandig.
De opluchting nog te leven die avond is groot, maar een begin is gemaakt voor de Indiër fobie die langzaam van mij meester wordt. Ja, het is een angst voor groepen Indiërs die zich niet kunnen inhouden als er een buitenalnder op de fiets verschijnt. Het is een ingebouwde reactie bij het zien van Indiaas aandoende mensen; een allergie tegen de overdreven hoeveelheid aandacht, het gebrek aan gevoel voor Personal Bounderies, en het gebrek aan respect voor mijn eigendommen.Mijn Indiër fobie zal vooral in Rajestan nog stevig doorgroeien... Helaas maar waar.
De volgende dag, rijdend over één van de smalste wegen voor alle soorten verkeer ter wereld haal ik een Australische en een Fransman in die op Indiase fietsen door Rajastan rijden. Ik beul mezelf af door in één dag de laatste 140 km door een immer golvende woestijn te rijden (heet!) en zij nemen de bus. En zo belanden we alle drie in Bikaner bij een familie die in hun huis een Guest House hebben. We genieten van een echte huiselijk sfeer in deze Indiase familie van jonge ouders. De vrouw des huizes kookt echt lekker Indiaas - in de Indiase restaurants is het smaaktechnisch meestal maar net te overleven. Deze Sikh familie - Sikh's zijn de aardigste Indiërs - doet oprecht hun best om ons westerlingen een goede herinnering aan India mee naar huis te nemen. En dat lukt ze aardig; althans, ik heb goede herinneringen aan Bikaner. Op initiatief van Lionel - de Fransman - kopen we verf in het stadje en schilderen we onze fietsen. Hier blijkt dat ik meer denker ben dan kunstenaar. Ook koken we voor de gastheren een westerse maaltijd; een groot succes.
Hyderabad, 4 april 1999
Hi There!
Bikaner verlaten was niet het fijnste wat me is overkomen deze reis. Het was er zo gezellig, niet alleen met Donella en Lionel maar ook met de familie die Green Villa Guest House runt. Maar aan al het goede komt een eind. En zo rij ik weer door de stoffige en hete woestijn. Na dertig kilometer kom ik bij de "wereldberoemde" rattempel. Hier leven heilige ratten die volgens de legende toekomstige incarnaties van saddhu's - Hindu heiligen - zijn. De tempel valt me een beetje tegen. Ik had verwacht dat het er zou wemelen van de 20 cm grote ratten; maar slechts hier en daar zit een grote muis. Mijn tocht gaat verder naar het zuiden. Vanwege de hitte probeer ik alleen 's morgens te fietsen, met als gevolg dat mijn linkeroor het hardste verbrandt. Maar alleen 's morgens fietsen lukt niet altijd in deze wildernis. De weg wordt uiterst slecht, er zijn dagen dat ik niet over de 15 km/u gemiddeld kom. Daardoor raak ik lichtelijk geïrriteerd. En dan zijn er nog de Indiërs langs de weg. Dat ze nieuwsgierig zijn vind ik best, kijken mag. Maar dat ze terwijl ik rij mijn stuur vastgrijpen en in de remmen knijpen gaat wat ver. Dat dit irritant is kun je zo'n jongen echter niet aan het verstand peuteren. Ten eerste praat hij geen Engels, ten tweede begint hij te lachen als je boos gaat schreeuwen en ten derde heeft hij 900 miljoen landgenoten - ondertussen 1 miljard - die hem in een gevecht te hulp komen. En als ze niet hoeven te vechten willen alle 900 miljoen afzonderlijk van mij horen waar ik vandaan kom, hoe ik heet, hoeveel mijn fiets kost, of ik getrouwd ben en ongeacht het antwoord op de laatste vraag hoeveel kinderen ik heb.
Als ik 500 meter buiten een dorp pauze hou en eentje heeft me gezien, dan komt het hele dorp naar me toe rennen om voorgenoemde vragen te stellen. Als ik gewoon doorfiets klimt iedereen die een brommer heeft op zijn voertuig en komt naast me rijden: "Hello, sir, where are you from?" Dit komt ook voor met vrachtauto's en is vooral irritant als ik een stad in of uit rij. Het verkeer is hier nl te gek voor woorden: ik heb geen tijd voor een gezellig gesprekje. Daarbij zijn de Indiërs lawaai verslaafd. Het lijkt erop alsof de TV hard aan moet staan anders kunnen ze niet in slaap vallen. Verder zijn hotels zo gebouwd dat alle kamers tenminste één raam hebben met uitzicht op een drukke weg, zodat als de stroom uitvalt je tenminste nog verkeerslawaai hebt. Als ik dan ook met te weinig slaap en teveel fietsen, of eigenlijk te lang fietsen (70 km per dag in 6 uur), in Pushkar aankom heb ik het ook wel gehad. Ik verlang ernaar weer een grens over te gaan, maakt niet uit welke, want een irritanter volk dan de Indiërs bestaat volgens mij niet. Maar ik moet nog even. Pushkar is overigens heel plezierig verblijven. Dit stadje rondom een heilig meer is populair onder de reizigers, dus heb ik even niet zo veel last van de Indiers. Ik wandel hier door de omgeving, eet, drink en klets met andere reizigers en leer de eerste beginselen van het jongleren. Ook neem ik een les in traditionele Rajastanse drum.
Maar na Pushkar barst het 'echte' India weer in alle hevigheid los. Zowel in Bombay als in Hyderabad ligt op het GPO post voor mij te wachten en dat wil ik persé ophalen. Met de trein? Nee, ik heb al tevel met het openbaar vervoer gereisd. Na vier rustige dagen klim ik weer op mijn fiets om er behalve voor nachtrust niet meer vanaf te komen tot Jalgaon, 700 kilometer verder. Ho, niet liegen! In Indore ben ik bijna van mijn fiets afgekomen, zij het onvrijwillig. Daar liep om de één of andere reden een hoop volk op straat, en het ging dus net als op Holi weer mis. Mensen werden enthousiast, gooien bij gebrek aan verf een paar schoenen naar mijn hoofd, roepen "Chello Pakistan" (ga naar Pakistan, ons gehate buurland, daar hoor je thuis bedoelt men daarmee), en ik weet wat me te doen staat. Achter een stapvoets rijdende vrachtauto vol met ME-agenten rijd ik de stad weer uit. U begrijpt dat ik het na deze ervaring helemaal gehad heb met dit volk. Ze kunnen niets goeds meer voor me doen. In Jalgaon sluit ik een compromisje met mezelf. Ik spring op de trein voor een 5 uur durend bezoek aan Bombay. De reis heen en terug duurt 16 uur. Even aan zee zitten, en wat brieven ophalen op het GPO. Terug in Jalgaon klim ik gauw weer op de fiets om via de prachtige Ajanta grotten (uitgehouwen Boeddhistische grotten die duizend jaar ongebruikt en onbekend zijn geweest) naar Aurangabad te rijden waar ik mezelf een verjaarskado geef door in en heel duur hotel twee dagen van de Airco en het zwembad te genieten. Waarom dat ligbad in mijn kamer zat? Ik had al een zwembad..... Goed uitgerust maar de hitte ontwend ga ik weer op weg. En de eerste twee dagen heeft mijn lijf echt moeite om aan de hitte te wennen. Tussen tien uur 's morgens en vier uur 's middags is het 35° C of meer en in niet gekoelde hotelkamers onder een plat dak wil het ook 's nachts niet afkoelen. Maar hier in Maharastra, een rijke staat, zijn de wegen goed dus kan ik de slaap op de fiets wel inhalen. In India heet een ligfiets ook niet voor niets "sleeping bicycle" (of in het Hindi 'Sutna Cycle"). En dan kom ik in Andrah Pradesh. Een straatarme staat met de bijbehorende slechte wegen. Ik kruip door de dorpjes die hoofdzakelijk van de landbouw bestaan en er praktisch nog net zo uitzien als de Britten ze achtergelaten hebben. Om de haverklap ligt er een hoop graan op de weg, zodat het verkeer als dorsmachine werkt en het daarna alleen een kwestie van wannen is om de losse korrels over te houden. Het lijkt slim, maar in zo'n arme staat is er bijna geen verkeer. Al lijkt het wel in opkomst. Vermoedelijk heeft de staatsregering een gunstig belastingklimaat geschapen in de hoop de economie op gang te helpen. En het lijkt te werken. Hier en daar verschijnt een vreselijk protserig gebouw van één of andere rijke stinkerd. Als ik in Hyderabad aankom krijg ik last van een cultuurschok. Brede, nette boulevards, flitsende reclames voor computers en mobiele telefoons, dure gemarmerde winkelcentra, kleuren-TV in elke hotelkamer (van 10 gulden per nacht) en, zo blijkt de volgende dag, de beste internet-aansluiting die ik in India gezien heb. Kortom een modern eiland in een arme staat met een landschap zoals ze dat bij Center Parc's nabouwen; hier is het alleen wèl mooi.
Calcutta, 25 april 1999
Hi There!
Uit Hyderabad vertrekken was weer een onplezierig avontuur. Het is vrijdag, maar 's morgens vroeg dus nog niet al te druk. Toch word ik al geregeld achtervolgd door rikshaws, die willen weten hoeveel mijn fiets kost. Voor zeven uur, ik ben om zes uur vertrokken, heb ik al hoofdpijn van het vrolijke getoeter van vrachtwagenchauffeurs. Ik rijd nu op de National Highway nummer 9 en dat is niet alles. Druk, druk en nog eens druk. Het enige voordeel is dat de weg goed is. En als ik maar zorg asociaal ver uit de kant van de weg te rijden hoef ik niet zo vaak de berm in. Als ik de berm in moet komt dat meestal omdat een inhalende tegemoetkomende bus zich niets van mij aantrekt. Maar goed, afstand wil ik afleggen. India heeft zich niet beter gemanifesteerd en het is dus tijd dat ik het land uitga. Kortom, de race die zo lang geleden in Pushkar is begonnen, is nog niet voorbij. De eerste dag rijd ik door tot in de hitte. Om kwart voor twee is het veertig graden en stap ik met 130 kilometer eindelijk van mijn fiets. Ik sla nieuw drinken in en kan ineens nog nauwelijks op mijn benen staan. Ik zie niet echt helder meer, ik zweet als een lekke tuinslang (mijn zweet smaakt ook naar water, geen spoortje zout meer), maar mijn hoofd blijft helder denken. Ik strompel de trap op en val onder de ventilator op bed, maar kan niet slapen. Mijn hersenen blijven maar malen over wat er aan de hand kan zijn. Dat ik koorts heb is duidelijk. Maar waarom hangt er, niet zoals het hoort, geen deken over mijn gedachten? Waarom voelt alleen mijn lichaam zich beroerd en niet mijn hoofd?
Als ik twee uur later weer drie liter drinken ga halen heb ik last van onverklaarbare spierpijn en uit angst voor malaria neem ik een dubbele dosis Lariam. De volgende dag bereik ik in een heel wat betere toestand Vijayawada een stadje waar de NH 9 zich bij de NH 5 voegt. De laatste loopt helemaal langs de oostkust en het is de bedoeling dat-ie mij naar Calcutta brengt; naar aanleiding van de foto zou ik zeggen nog zo'n 1200 kilometer. Tijdens mijn diner van zoute biscuits en bananen en uit voorzorg weer een dubbele dosis Lariam zie ik dat mijn trouwe achterband het begint te begeven. Na zo'n 4000 kilometer India is hij nog niet één keer lek gegaan. Het rijvlak wordt nu echter zo dun dat hier en daar de antileklaag zichtbaar wordt. Ik heb geen reserve meer bij me en ik realiseer me dat ik het naar Calcutta op deze band niet zal halen. En dan geef ik op. Ik wil per sé nog in zee zwemmen voor ik weer het land inrij en ik stel mijn doel dus in op Bheemunipatnam. Dit stadje zal nu wel niet zo bekend meer zijn in Nederland, maar er staan de restanten van de oudste Nederlandse nederzetting in India. Op het bijbehorende begraafplaatsje (Hollanders Groen genaamd) staat nog een 'serck' gedateerd in 1709. Vanaf Vijayawada is het echter nog 500 kilometer en om te zorgen dat mijn band het zo lang uithoudt plak ik op de ergste slijtplekjes binnenbandplakkers. Ik voel me een beetje belachelijk als ik dit doe, maar het werkt. Deels door de hitte gedwongen rem ik af. Maar ook nu ik min of meer een einddoel in zicht heb valt de racedruk van me af. Er valt een hoop spanning van me af en ik sta mezelf toe eindelijk mijn vermoeidheid echt te voelen. Het is namelijk hard werken; fietsen in een openlucht oven. De beste tijd van de dag is tussen vijf en tien uur 's morgens, maar tijdens het opladen van mijn fiets om half zes druppelt het zweet al uit mijn baard. Tegen elf uur is de vochtigheidsgraad in de lucht zo hoog dat behalve als je onder een boom aan het infuus ligt ademhalen ernstig bemoeilijkt wordt. En naarmate ik dichter bij zee kom wordt dit niet minder.
En dan eindelijk op 14 april, tegen half één hoor ik de branding. Niet lang daarna zie ik de branding en niet lang dáárna lig ik in de branding. Er staat een stevige stroming evenwijdig aan de kust, die het zwemmen enigszins bemoeilijkt, maar het is heerlijk om de tweeëneenhalve meter hoge golven over me heen te laten vallen. De twee guesthouses in het dorpje met ieder twee kamers blijken allebei vol, waardoor ik na wederom een diner van zoute biscuits en bananen op het strand mijn tent opsla. Sinds ik een maand geleden, toen rijst-en-linzen als avondeten me m'n neus uitkwam aan de koek en zopie-maaltijden begon ben ik er ook wel op uit gekeken. Gezond is anders en variatie is er niet. De volgende dag ontmoet ik Lenart, een Zweed op de fiets die een tweepersoonskamer heeft en me uitnodigt die met hem te delen. Gadegeslagen door zo'n vijftig Indiërs breek ik mijn kamp op en breng mijn spullen in de kamer.'s Avonds laat kom ik terug van het boeken van een treinkaartje in Visakhapatnam, een stadje vlakbij, en dan staan me de biscuits zo tegen dat ik aardappels, olie en ei koop. En Lenart opdracht geef fruit te kopen. En ik friet met roerbakei maak. Wat een goddelijk diner zo in the middle of nowhere. Het boeken van een treinkaartje is ook een avontuur. Bij loket 1, waar informatie boven staat, ga ik vragen wanneer de treinen naar Calcutta gaan. "Vul dit formulier in en ga daarmee naar loket 6". Ik schrijf mijn naam op en dat ik naar Calcutta wil op de 19e. Van tijd of treinnummer heb ik geen benul. Na 40 minuten in de rij staan voor loket 6 krijg ik te horen "Nee, alle treinen in april zijn vol; vraag aan loket 1 om alternatieven". Bij loket 1 heeft zich ondertussen een rij gevormd en wederom sta ik 40 minuten mijn neus leeg te pulken. "Ga naar loket 3, 4 of 5, daar kun je een tweede klas kaartje kopen voor op de 22e". Ik ga niet nog eens 40 minuten in de rij staan om vier dagen later dan ik wilde tussen de minst opgeleide Indiërs (die me dus mijn oren van mijn kop vragen) 15 uur te liggen zweten. Ik ga naar een reisbureau, dat me op de wachtlijst van een airco rijtuig voor de 19e krijgt. Na twee heerlijke dagen aan het strand boek ik op de 19e 's morgens mijn fiets op de trein. Ik sta nog steeds op de wachtlijst als de trein komt, wat betekent dat ik alsnog in de tweede klasse non-airco kom te liggen. Niet lang na het vertrek van de trein spreekt iemand me aan. "Where are you from?" "Holland" zeg ik en ik kan een zucht niet onderdrukken. "Oh, really, where in Holland? Breda, Rotterdam, Utrecht, Arnhem, Assen?"
Ik had niet verwacht dat iemand mijn vaderland zo goed zou kennen. Meestal vragen ze of we een provincie van Duitsland zijn. En zo kom ik om zes uur 's morgens in Calcutta aan. Om m'n fiets terug te krijgen moet ik mijn kaartje inleveren, maar omdat ik verkeerde klasse heb moeten reizen wil ik proberen mijn geld terug te krijgen. Dus laat ik mijn fiets even achter en wandel naar de loketten. Daar blijkt dat ik eigenlijk een handtekening had moeten vragen van de conducteur om mijn geld terug te kunnen krijgen, maar de beste man is al naar huis. Vervolgens moet ik praten als Brugman om de man ervan te overtuigen, dat ik niet om iets kan vragen als ik niet weet dat ik het zou moeten vragen. "Maar meneer, u had de conducteur moeten vragen te bevestigen dat u verkeerde klasse hebt gereisd," zegt hij voor de zoveelste keer. "Waar had ik dat moeten lezen?" "Dat staat er niet, maar u had het wel moeten doen!" En zo voorts. Drie kwartier argumenten en standpunten herhalen later heb ik het prijsverschil, 800 rupees (F40,-) terug. Ik heb geluk: later ontmoet ik mensen, die het na drie uur praten opgegeven hebben. Maar natuurlijk moet ik mijn kaartje achterlaten. Het gevolg is dat ik nog een kwartiertje moet praten als Brugman om mijn fiets terug te krijgen. Het argument dat hier werkt is dat ik toch geen twee kaartjes kan tonen?! Via het postkantoor, waar ik een uur lang van loket naar loket en weer terug word gestuurd, voordat ik het paketje van Vredestein heb, en via het Shilton en Hilson hotel kom ik in de rosse buurt van Calcutta in Hotel Paragon terecht. Of het komt door de kleur van de buurt, of doordat dit het enige gebied met goedkope hotels in Calcutta is, dat het hier wemelt van de reizigers, weet ik niet; het is in elk geval gezellig. Er is geen grote gele M, maar er zijn veel restaurantjes die betaalbaar veel lekkerder westers eten maken, dus eindelijk, eindelijk kan ik weer gewoon eten. Geen biscuits meer en geen rijst met linzen. De misère van afgelopen maand lijkt over.
Pokhara, 31 mei 1999
Hi There!
En toen was het dus tijd om uit Calcutta te vertrekken. Althans, dat vond ik; echt veel zin had ik niet. Het is nl de eerste keer sinds Pushkar dat ik het weer echt naar mijn zin heb. Ik ga toch. De eerste dag val ik om tien uur na vijftig kilometer zowat van mijn fiets. Ik ben moe, heb concentratie problemen en merk dat mijn zweet meer naar Waalwater smaakt dan naar zeewater. Als ik een half uur na mijn avondeten naar de WC ga kan ik aan de kleur van het water zien dat ik Fanta gedronken heb. De Limca was helaas op. De volgende dag wil ik toch verder. Als ik om zes uur mijn fiets oplaad druppelt het zweet al uit mijn baard. Rijden wil al meteen niet lekker. Een paar heel vriendelijke Indiërs sturen me de verkeerde weg in. Daar kom ik pas na 30 kilometer achter als ik weer bij het vliegveld van Calcutta sta. Sebastian en Albert (twee jongens waar ik veel mee optrok) beginnen hartelijk te lachen als ik weer in Hotel Paragon naast het aquarium zit te lezen. "Ja", lach ik mee, "ik kon niet zonder jullie...." Ook Stefan blijkt diarree te hebben en samen besluiten we een dokter op te zoeken. Ondanks dat de beste man van het kwartier dat ik bij hem ben tien minuten met me over fietsen praat heeft het zin. De eerste paar dagen hou ik me streng aan het dieet wat me voorgeschreven is met als gevolg dat ik pas na 48 uur weer naar de WC ga (nòg geen aandrang!). En meteen moeten ze een nieuwe pot plaatsen want ik heb er gaten in geschoten.
Dus meteen weer op weg? Nee. Ten eerste had de dokter gezegd dat ik even rustig aan moest doen, ten tweede geef ik toe aan mijn verlangen naar gezelligheid. Ook Ariane komt terug uit Varanasi. En dan maken we met z'n vieren Hotel Paragon onveilig. We doen eigenlijk weinig meer dan rondhangen en kletsen. Ik heb vrij weinig gezien van Calcutta. Zo ben ik alleen om het pompeuze Victoria Memorial heen gelopen in afwachting van het begin van een film, maar er nooit in geweest. En dan plotseling, op 11 mei, gebeurt het. Mijn ziel gaat op reis. Voor degenen die minder spiritueel gericht zijn, iets wat de afgelopen drie weken nog niet gebeurd is, gebeurt ineens: Als ik aan verder fietsen denk stijgt het adrenaline gehalte in mijn bloed drastisch. Dat dat nu gebeurt en de afgelopen drie weken niet kan ik alleen maar verklaren met: "Mijn ziel gaat op reis". En ik maak van de gelegenheid gebruik om iedereeen gedag te zeggen en de 12e op de fiets te gaan zitten. Doordat de eerste regenbuien zijn gevallen is de temperatuur naar een voor mij aangenaam nivo gedaald. Het is nog maar 35°. Als het de derde avond dat ik langs de NH-34 rij weer eens regent word ik 's nachts wakker vanwege de kou. Onbewust heb ik de afgelopen hittetijd me aangewend zo energie efficiënt mogelijk te slapen: zodanig liggen dat een zo groot mogelijk stuk huid contact maakt met de lucht zodat het zweet kan verdampen. Maar nu de moesson aan komt stormen is dat niet meer nodig. Om mijn lichaam langzaam weer te wennen aan 's avonds de warmte binnen te houden kruip ik elke avond in mijn lakenzak.
Fietsen langs de NH-34 is geen pretje. Het is de enige weg van Calcutta naar noordoost India en het is dus druk. Daarbij is de weg bij vlagen erg slecht. Op één van de zeldzame goede stukken rijd ik meteen 30. Ik word ingehaald door een vrachtwagen. Ik kijk even opzij om te zien of hij niet te dicht bij komt. Als ik weer voor me kijk zie ik plotseling een groot voetdiep gat voor me. Te laat om te remmen, uitwijken kan (nog) niet. Ik rij erin, mijn stuur slaat dubbel en dus ga ik onderuit. Gelukkig val ik naar de kant van de weg anders had ik dit niet geschreven en gelukkig rij ik op een ligfiets. Dus heb ik niets. Alleen mijn zijtassen zijn beschadigd. Samen met eerdere beschadigingen wordt het nu tijd voor een stel nieuwe. Waterdicht is anders... In vijf dagen rij ik over zeshonderd kilometer van 0 naar 140 meter NAP door een hier en daar toch wel bijna Nederlands landschap. Alleen de temperatuur en het getoeter van de TATAtrucks zegt me dat ik in India ben. TATA is de Skoda van India zal ik maar zeggen; ook TATA is door volkswagen gekocht. En dan rijst er ineens een muur voor me uit de grond. Die is zwaar begroeid en zo'n 1800 meter hoog. Ik weet er nog meer en hogere achter. Hemelsbreed hier zo'n 500 kilometer vandaan is er zelfs één 8848 meter hoog; eentje waar de mensen in een lange rij omhoog wandelen. Bijna dagelijks staat er in de Kathmandu Post dat er weer één of twee groepen de top hebben bereikt. Het is overigens geen voorpagina nieuws meer...
En dan rij ik, of liever loop ik, na precies drie maanden de Himalaya's weer in. Fantastisch mooie supersteile bergen. Ik loop de wolken in en daar de weg minder steil wordt, rij ik er vlak voor Darjeeling weer uit; er bovenuit wel te verstaan. Af en toe drijft er een wolk door dit relaxte bergstadje waar men naar verluidt de beste Earl Grey thee in de wereld maakt. De beste kwaliteit heeft hier een mooie naam: First Flush Super Fine Tippy Golden Flowery Orange Pekoe No 1, en ik moet toegeven dat ze niet overal zulke geweldig lekkere thee vindt.. Om de thee de bergen uit te krijgen, en om hun luxe goederen de bergen in te krijgen hebben de Britten een smalspoortreintje gebouwd. Aangezien ik gek ben van treintjes moest ik een stukje mee, en het is echt geweldig! Dit treintje heeft geen tandrad, maar het stoomlocomotiefje trekt 'm toch verrassend steil omhoog! Op bijna 2000 meter hoogte - de hoogte van Darjeeling - is het een stuk koeler dan in de vlakte waar ik net vandaan kwam. Aanvankelijk lijkt mij dat aangenaam, maar 'savonds ben ik maar wat blij met een warme douche en de dikke dekens die het hotel erbij heeft geleverd. Het gewicht dat ik met de diarree in Calcutta was verloren - bij vertrek uit die stad woog ik nog maar 50 kg, tegen 70 normaal - begin ik in Darjeeling weer bij te eten. Het avondeten geniet ik de eerste avond met drie Canadezen. Ik alleen betaal meer dan zij drieën bij elkaar, en dat niet omdat ik een heel duur gerecht at...
Twee dagen later suis ik over de 65 km lange hoofdweg de bergen weer uit en daal af in het kokende zwembad van de 'not so Great Indian Plains'. Vijf en zestig kilometer lang niet trappen en toch een gemiddelde van boven de 30 km/u!!! Heerlijk. Onderweg haal ik nog een Toy Train in die zich voorzichtig een weg baant over het slingerende spoortje naar beneden. Beneden sla ik rechts af richting Nepal. Ik heb er lang naar gesnakt, en eindelijk is het dan zover, de Indiase gang is aan z'n eind. Al is het gevoel dat me in Europa besloop - dat elke grensovergang een deur was tussen twee gangen in die zich maar één keer voor mij zou openen - wat afgenomen. India heeft zo lang geduurd, het voelt niet echt meer als een gang; het voelt meer als een hele grote vervelende hal waar een feest gaande is dat ik niet begrijp. Toch voelt de grens met Nepal wel heel sterk als een deur, al blijkt die later een glazen deur te zijn.