Home Europa Turkije Iran Pakistan India Nepal Tibet Asean Australië USA

Phnom Penh, 15 September 1999

Bangkok is een aparte ervaring voor me. Na zo'n lange tijd onder mensen geweest te zijn waar ik omgangsproblemen mee had, is het een verademing. Ik voel me onder de Thai weer echt op mijn gemak. Veel dingen zijn weer modern, westers en van acceptabele kwaliteit. In het subcontinent ziet alles eruit alsof het van ellende uit elkaar valt, in China valt alles van ellende uit elkaar, maar glimt het wel. Hier in Bangkok kan ik weer Shimano fietsonderdelen kopen, kan ik weer geld pinnen en zijn de auto's weer van kwaliteit. Het grote nadeel is alleen dat ze gek zijn op brulpijpen, dus verkeerslawaai is er nog steeds. In Bangkok is het meest interessante, het nachtleven. Oh, de tempels en het koninklijk paleis zijn prachtig en tot in detail afgewerkt, maar met twee ochtenden heb je het wel gezien. Het nachtleven duurt wat langer. Patpong is de hoerenbuurt voor toeristen. Er zijn verschillende manieren om hier een Thaise schone (of lelijke!) op te pikken. Bijvoorbeeld op een vleesmarkt. Daar heb je een podium met daarop een handvol meiden in badpak en een nummer. Dan ga je naar de bar en zeg je: "Nummer 30". En voor voldoende geld gaat ze met je mee. Goedkoper zijn de bars met sexshows. De showgirls zijn wonderbaarlijk. Ze trekken colaflesjes open tussen hun benen of schieten darts uit hun kruis naar ballonnen. Als je hier als man alleen binnen gaat zitten krijg je gezelschap van een veel te klein badpak met een handje eraan, dat in je kruis gaat graaien. Er komt ook een stemmetje uit dat om een cola zeurt; als je dat geeft open je onderhandelingen. Er bestaan ook nog gewone Thai-en, maar die blijven meestal uit Patpong weg; die gaan naar RCA, een 'gewone' uitgaansstraat.

Lars, Melvin en ik gooien ons alledrie in het nachtleven, meestal is het bedtijd als de zon een uurtje op is. Alle drie hebben we romances met lokale Thaise meiden. Daarom is het nogal moeilijk om uit Bangkok te vertrekken. Een voor een dienen we een verzoek in om nog een dag of wat te blijven. Maar op een morgen krijgen we het toch voor elkaar. De snelwegen rondom Bangkok zien er niet aantrekkelijk uit, dus stappen we op de trein. Vijftig kilometer en drie uur later stappen we weer uit en maken kennis met het niet-hoofdstedelijke verkeer. De wegen zijn Iraanse stijl (brede geasfalteerde berm) en Nederlandse kwaliteit. Het verkeer mag voor iemand rechtstreeks uit Europa suicidaal lijken, ik vind het heerlijk georganiseerd. Mensen toeteren nauwelijks en houden afstand van elkaar. Dit zijn de wegen voor een M5 ligfiets en voor ik het weet ben ik kilometers bij Lars en Melvin weggereden. Zo kom ik een dag eerder op het tropische eilandje Ko Chang waar we naar onderweg waren. Het is een waar genot na de hectiek van Bangkok. Relaxen aan het strand, zwemmen in een heerlijk koele waterval en eten in de Muk Hut, een eet tentje gerund door een Brit.

Als Lars en Melvin weer zijn opgedoken en we met zijn drieen het eilandje bekeken hebben, stappen we weer op de boot naar het vaste land. Vandaar nemen we de weg langs de kust naar de grens met Cambodia. Net over de grens onderga ik een aparte ervaring. Voor vertrek had ik een lijstje met no-go landen in mijn hoofd. Een land als Afghanistan ga je niet in, maar ook Cambodia hoorde daarbij. En dan plotseling fiets ik daar. De eerste 100 km zijn op een hele saaie speedboot omdat de weg zeker in de moesson onbegaanbaar is. Maar daarna gaat het door een mooi, relatief vlak tropisch landschap dat er niet uitziet alsof er zo'n 6.000.000 landmijnen begraven liggen. Het grote aantal mensen dat een been mist getuigt alleen van de gevolgen van de Rode Khmer.

Na een 50 km-rit over een hele goede weg, aangelegd met Amerikaans geld slaan we af in een poging wat van het platte land te zien. Dat lukt aardig, al is de eerste 25 km zo'n slechte weg, dat je niet van de weg af hoeft om te mountainbiken. Ik weet toch redelijk goed met een ligfiets om te gaan, want ik kom er goed door. Maar een keer (de klapband niet meegeteld) moet ik de voeten aan de grond zetten. We hebben ons alleen verkeken op de warmte en hebben te weinig water mee genomen. Dus bij een huis kloppen we aan om wat drinkwater te vragen. Nadat we door de taalbariere heen hebben duidelijk gemaakt wat we willen klimt er iemand in een boom om een paar kokosnoten naarbeneden te gooien. In plaats van water krijgen we ieder een liter kokosmelk - verser en gezonder kan niet! En het gerucht dat het beter is dan welke kunstmatige energie drank ook blijkt waar: we rijden het laatste stuk naar Kampot met een enorme vaart. En zo rijden we door lokale heftige regenbuien en tussendoor fel brandende zon over langzaam beter wordende wegen naar de hoofdstad. Het verkeer is chaotischer dan in Thailand, maar nog niet zo erg als in India want er zijn minder auto's. Voor ik wat over Phnom Penh kan schrijven moet ik het eerst beter kennen.

Bangkok, 24 oktober 1999

Hi There!

Laat ik eerst de belofte om Phnom Penh te beschrijven inlossen. Het is een vieze, relatief verwaarloosde stad. Hier en daar verschijnt nu een modern gebouw, maar hoger dan 5, misschien 6 verdiepingen gaat het niet.

De toeristische attracties waarvan S-21, de staatsgevangenis van Pol Pot, de meest indrukwekkende is, heb je in een dag wel gezien. Als ik door S-21 en over The Killing Fields van Chuoeg Ek loop, krijg ik de indruk dat de Holocaust in Europa, op zichzelf al een nachtmerrie die ik niet had kunnen verzinnen (niet eens in een droom!), nog maar mild was. Wat erg indruk op me maakt zijn de 'security regulations' waar regel zes is: "Als je slagen of elektrische schokken krijgt mag je niet gillen" Regel tien is dan: "Als je je niet aan de regels houdt krijg je 10 slagen of 5 elektrische schokken". Zo hou je jezelf bezig.....Op The Killing Fields sta ik lang stil bij een 10 meter hoge toren waarin een paar duizend schedels liggen, gesorteerd op geslacht en leeftijd; en dat is nog niet de helft van het aantal mensen dat hier is omgekomen. Twee van de zeven miljoen Cambodianen zijn in de vier jaar dat de Pol Pot kliek aan de macht was omgekomen. En nog steeds zij de Cambodianen vriendelijke mensen. Hoe lang ze Westerlingen nog vriendelijk blijven begroeten is de vraag. er is nl. een niet zo'n goede ontwikkeling gaande. Om uit de financiele misere te komen sturen dorpelingen hun mooie dochters naar Phnom Penh; en dat trekt weer de meest afzichtelijk dikke westerlingen aan die voor 10 tot 15 euro best graag de nacht willen doorbrengen met zo'n 14-jarige. Op een dag heb ik een gesprekje met een man van 45 uit Boston, die trots begint te vertellen wat hij wel niet met 12 en 13-jarige meisjes had gedaan. Ik hou het kort; zulke verhalen maken me misselijk, en ik hoop nooit meer zulke mensen te ontmoeten.

Lars en Melvin hebben niet zoveel zin in 300 km hobbelweg zonder attracties en willen met de boot naar Siem Reap, een stad terug richting Thailand. Ik heb daar echter geen 20 euro voor over, dus vertrek ik 2 dagen eerder uit Phnom Penh. De eerste 160 km is de weg nog van redelijke kwaliteit en ik doe er dan ook maar een dag over. Het landschap is net zo plat als de Betuwe en behalve wat half ingezakte bruggen zijn er geen wezenlijke hindernissen. Ik heb alleen moeite met bedenken dat dit de snelweg van Phnom Penh naar Thailand is. Wist ik veel dat het nog veel erger zou worden...

De tweede 140 km is de weg een tandje slechter. Het grootste deel had asfalt, wat nu dus vooral losse, puntige stenen is. Van 8 uur 's morgens tot 5 's middags hobbel ik 75 km. Totaal uitgeput stop ik in een dorpje en vraag of ik van iemand een dak mag lenen. In gebroken engels word ik door een, naar wat later blijkt, engels leraar in zijn lokaaltje uitgenodigd. Door zijn gastvrijheid en van zijn ouders, met wie ik de maaltijd geniet, voel ik me helemaal op mijn gemak. Ik leg me al gauw zorgeloos te rusten. Na een paar uur word ik met een schok wakker. Ik hoor verdachte geluiden uit de hoek waar zijn bed staat: hij blijkt met zijn vriend tussen de lakens te zijn gekropen. Zorgeloos slapen is over...

Onaangerand ben ik de volgende morgen vroeg op pad. Een paar kilometer verder wordt de weg nog slechter maar paradoxaal genoeg voor een fiets beter berijdbaar. Ook de laatste restjes asfalt verdwijnen van de weg en de korte schokjes houden dus op. Het vertraagt de paar auto's die er rijden maar voor mij is het nu gewoon een kwestie van om de plassen en kuilen heenslingeren. Zolang ik dat volhoud (een ligfiets is niet voor dit werk gemaakt, maar het is wel avontuurlijk) is het rijvlak redelijk plat. Ik kom dus verrassend vroeg in Siem Reap aan.

's Avonds herenig ik mezelf met Lars en Melvin en de volgende morgen fietsen we zonder bagage (dat fietst vreemd!) richting Angkor Wat. Siem Reap zelf is een zeer onaanzienlijk stadje dat veel toeristen ziet komen en gaan. Dit komt door de nabij gelegen monumenten van Angkor. Hiervandaan werd tussen het jaar 1000 en 1500 het machtige Khmer-rijk geregeerd dat heel Zuid-Oost-Azie beheerste. In de hoogtijdagen besloeg het Vietnam, Laos, Zuidoost-China, Myanmar, (zelfs delen van Noordoost-India), Siam(Thailand) en ongeveer half Maleisie; en natuurlijk Kampuchea (Cambodia). Zo'n rijk had natuurlijk een imposante hoofdstad en de restanten hiervan zijn nog steeds indrukwekkend. Ik heb nooit iets gezien wat ik ermee vergelijken kan. De Khmers waren duidelijk rijk.

Veel gebouwen zijn duidelijke gemaakt om mooi te zijn. Het is nooit een vestingstad geweest; daar zijn de muren te mooi en te moeilijk verdedigbaar voor. Het is een gigantisch complex, waar we drie dagen ongeveer twee derde van bezoeken ( en 100 km over fietsen!). En dan heb ik nog twee dagen voor mijn visum verloopt, dus moeten we naar de grens; nog 150 kilometer.

De eerste 50 km, nog altijd op de snelweg tussen Phnom Penh en Thailand, zijn echt ongelooflijk. Zo'n weg heb ik nog nooit gezien; vooral op mijn ligfiets is het een avontuur. Na 35 km is Melvin (op zijn full-suspension mountainbike) me al bijna 20 minuten voor. Grote delen lijkt het alsof er iemand bommen op de weg heeft gegooid. Anderhalve meter diepe gaten waar al het verkeer doorheen moet. Als je er omheen gaat loop je nl. de kans op een landmijn te rijden. Even verderop wordt het echter nog spectaculairder: een rivier over de weg. Geen brug, gewoon honderd meter modderbad. Vanwege het platte landschap stroomt het water nauwelijks. Het is dan ook meer modder dan water. Wij hebben geluk want er ligt een houten vlondertje langs voor voetgangers en drie gestoorde fietsers. Vrachtwagens zakken tot ver over de assen in de bagger en om de andere komt vast te zitten. Er staan drie trekkers klaar om die eruit te trekken. De weg is hier wat breder want het verkeer moet om een gekantelde aanhanger heen. Ik wist niet dat dit bestond!

Als je de grens met Thailand over loopt is het net alsof je van een rommelzolder een netjes opgeruimde luxe villa binnenkomt. Cambodia was leuk en avontuurlijk, maar hier en daar een airco en vooral goed geasfalteerde wegen zijn zeer welkom. Daarbij ben ik door mijn dollars heen, dus is het fijn dat ik weer kan pinnen.

En dan zetten we stevig de sokken erin. In vijf dagen rijden we 600 km naar de grens met Laos. Er is in dit deel van Thailand weinig te zien (en dat wat te zien is, rijden we onwetend voorbij!) en we willen aan het volgende project beginnen: Laos. Thailand komt daarna wel weer.

De derde dag komen we in een stadje een Nederlander tegen. Piet vond na zijn scheiding het rondrennen in Nederland wel leuk geweest en woont hier nu gelukkig samen met zijn Thaise vriendin. Hij heeft wat mij betreft het mooiste land van de wereld uitgekozen! Jaloers, maar nog altijd gebeten door de reismug fiets ik, op de goede Thaise wegen weer sneller dan Lars en Melvin, naar de grens. En dan, 45 km voor de grens slaat het noodlot toe: mijn voorvelgje scheurt. Er is niks meer mee te beginnen. Ik stop een auto en lift mee naar Mukdahan, het grensstadje. Terwijl de bestuurder mijn ijsje opeet stop ik mijn fiets in een hotel en bezoek de eerste fietsenwinkels voor een nieuw wiel. De volgende dag stropen we de hele stad af, maar er is geen wiel van de goede (of ook maar bijna goede) maat te vinden. Het is een bittere teleurstelling die ik moet verwerken. Om mijn Laos-visum niet helemaal in de Mekong te gooien steek ik deze rivier maar over om nog even een dagje Savannakhet te bekijken. Er staat een mooie tempel en het licht uit de wolkeloze hemel is zo mooi dat Lars helemaal uit zijn dak gaat met foto's maken. Toch schiet hij maar twee filmpjes.

Van lang afscheid nemen houd ik niet; dat maakt reizen alleen maar moeilijk. Maar na ruim drie maanden samengereisd te hebben is alleen zijn toch weer een aparte ervaring. Met de eerstvolgende nachtbus reis ik terug naar Bangkok waar ik mijn neef Michiel zal ontmoeten.; hij neemt o.a. een nieuw voorwieltje mee.

Terwijl ik op zijn komst wacht breng ik een tiendaags bezoek aan mijn oom Warner in Zuid-Korea. Dit is zo'n enorme detour van mijn reis, dat ik niet teveel erover zal vertellen. Alleen dat het erg, nee, heel erg gezellig was en dat ik nog nooit zo duidelijk geweten heb exact op een grens te staan. We hebben nl. een bezoekje gebracht aan de demarcatie lijn tussen noord en zuid. Voor mij is dit een bliksembezoek aan een land; behalve dat ik wat indrukwekkende dingen heb gezien zoals een van de grootste scheepswerven van de wereld en een belangrijk tempelcomplex heb ik toch zelf weinig van het land kunnen ervaren.

Vientianne, 29 November, 1999

Hi There!

In plaats van op de fiets klim ik in Bangkok in de trein. Samen met een allerliefst Thais meisje geniet ik van een eerste klas rit naar Chang Mai. De eerste klas treinen zijn luxer dan ik waar ook ter wereld heb gezien. Voor twee personen klrijg je een eigen coupe met wastafeltje en 'roomservice'. Er komt iemand om, als je slapen wil, je bed op te maken! Zelden was een 14 uur durende treinrit zo kort...

Van Chang Mai zie ik de eerste dagen niet veel. We verlaten de hotelkamer eigenlijk alleen maar om te eten. Pas als Ze weer moet werken en dus terug naar Bangkok gaat, begin ik met mijn ontdekkingsreis door de stad. Mijn neef Michiel is ook in Chang Mai en ook met hem wordt het een dagje uiterst gezellig. Maar ik moet eindelijk weer eens gaan fietsen, daar word ik immers voor betaald. Al ben ik al voor vertrek de dagen aan het aftellen dat ik weer terug in Bangkok ben ga ik toch op weg naar Laos.

Eerst drie dagen naar het zuiden. Via Si Satchanalai naar een oude hoofdstad van Thailand, genaamd Sukothai. De tweede dag blijkt dat ik de fietsroutine ontwend ben. Niet dat ik niet meer fietsen kan, ik rij 144 km, maar omdat ik vergeet me tegen de zon te beschermen. Pas als na 60 km mijn gezichtshuid gevoelig begint te trekken bedenk ik dat ik de zonnebrand vergeten heb. En dan is het te laat. Ik was bij een restaurantje het ergste zweet van mijn lijf en smeer me alsnog in, maar de volgende nachten is slapen moeilijk.

Nabij Si Satchanalai (60 km ten noorden van Sukothai) liggen een handvol ruines die minder ontdekt zijn door toeristen. Ik vind eigenlijk dat ze meer aandacht verdienen want ik vind ze mooier. Sukothai valt me tegen. Misschien komt dat omdat het in de steigers staat voor een komend festival. Bij dit festival danken de Boeddhisten de vrouw die in de rivier leeft voor alles wat ze gegeven heeft en vragen ze om vergeving van zonden. Drijvende bloemstukjes worden met wensen aan het rivierwater toevertrouwd. Als het bloemstukje niet omslaat komt de wens uit. Vooral jonge stelletjes gaan met zo'n bloemstukje naar de rivier. Dit festival (Loi Krathong) houdt in Sukothai een week aan; alleen de laatste dag is het in heel Thailand feest. Nu heb ik een tweede reden om in Thailand te blijven. Laos wordt dus weer even vertraagd. Ik klim op de fiets en race als een gek naar Suwannaphum, waar ik mijn fiets stal bij Piet, de Nederlander die daar woont en die ik toen ik de eerste keer (nog met Lars en Melvin) op weg naar Laos was, ontmoet heb. Daarna ga ik terug naar Bangkok - waar anders? - om Loi Krathong te vieren. Langs en op de rivier is het een drukte van jewelste. Duizenden mensen willen bloemstukjes te water laten. Velen gaan per boot de rivier op om ze middenop te water te laten. Op zo'n bloemstukje zitten vaak ook een paar kleine muntjes. Honderd meter stroomafwaards van de drukste wensplaats drijven ongegeneerd de wat armere Thaien in bootjes en halen die muntjes eraf. Niemand lijkt zich er druk om te maken. En daarna is er disco.

De dag erna ga ik naar de immigratie om een visumverlenging aan te vragen. De meeste mensen krijgen twee maal tien dagen, maar mij wordt de tweede verlenging geweigerd. En dus moet ik, omdat mijn visum de dag na Krathong verloopt, halsoverkop het land uit. De volgende 48 uur reis ik bijna onafgebroken naar de grens. Als ik rechtstreeks ga is het veel sneller, maar ik moet via Suwannaphum om mijn fiets op te halen. Omdat ik zo snel weer weg moet beloof ik Piet nog een keer wat langer te blijven. Met nog drie keer van bus veranderen en 32 km fietsen kom ik met twee dagen overstay op mijn Thaise visum in Vientianne aan. Ik heb hoge verwachtingen van Laos. Iedereen die er geweest is, is laaiend enthousiast: aardige mensen en spot goedkoop. Vientianne (voor de Fransen het verkeerd verstonden was het Wieng Chang) valt me tegen. Kamers zijn duur en het herlijke ontbijt waar sprake van was (croissants gevuld met cocos en chocolade) heb ik niet gevonden.

Suphanburi, 16 januari, 2000

Hi There!

Het Laos' avontuur duurt door meerdere redenen niet zo lang maar was wel waardevol. Terwijl ik in saai en duur Vientianne wacht op mijn nieuwe Thaise visum ontmoet ik de stiefdochter van de Indonesische ambassadeur. Ze kan het maar slecht met haar nieuwe familieleden vinden en is daarom vaker uit dan thuis. Samen lopen we over de markten en langs de dingen die (niet) de moeite waard zijn in Vientianne. Het leukste wat er te doen is, is op de zonsondergang over de Mekhong wachten... Als ik eingdelijk mijn visum heb klim ik voor de verandering maar weereens op de fiets. Het is lang geleden maar het gaat wonderbaarlijk goed. Mijn oorspronkelijke plan rijd ik ongeveer 40 km voorbij om met 110 km op de teller ergens in de heuvels niet ver van Vang Vieng mijn tent op te zetten. Ik ben zo slim geweest om noodles te kopen maar ik bedenk, als ik water sta te filteren, dat ik geen vuur heb. Dus eet ik als avondeten en ontbijt droge noodles. Echt smaken doet het niet maar ik moet wat... Vlak voor het volgende stadje Vang Vieng spat mijn gripshift uit elkaar. Nu heb ik nog maar zeven versnellingen. Tot Vang Vieng gaat het nog wel maar daarna hoor ik van fietsers, die er al geweest zijn worden de heuvels veelvuldig, hoger en steiler. Vang Vieng is een prachtig gelegen dorpje tussen bijna onecht groene bergen. Het wordt door sommigen het mooiste plekje in Laos genoemd en dus is het al behoorlijk verpest door toeristen die nergens wat van begrijpen. Een prijs is redelijk afhankelijk van waar je bent aangezien de kosten ook verschillen. Is in Nederland 2 gulden voor een brood normaal, hier is 50 cent teveel. En dan zijn er idioten die zonder blikken of blozen een gulden betalen en het dus verpesten voor een budgetreiziger als ik. Het gevolg is in Laos erger dan ik tot noch toe gezien heb. Prijzen voor buitenlanders rijzen de pan uit, voor lokalen gaan ze langzaam omlaag! Vooral op vervoer. Omdat ik een fiets heb en dus niet voor vervoer hoef te betalen is het voor mij toch wel een genot. Op een morgen, terwijl ik na het ontbijt terug loop naar mijn hotel om mijn zwemkleren aan te trekken, zie ik ineens twee bekend figuren. Waar heb ik ze eerder gezien? Het duurt niet lang, of het dringt tot me door: Nick en Yvonne, twee Nederlanders heb ik eerder in Calcutta ontmoet. Toen was het maar kort. Nu strijken we neer in een restaurantje waar we de hele dag blijven zitten praten over onze ervaringen. De volgende dag gaan we gedrieen naar een prachtig zwemplekje. Daarna is het voor mij weer tijd om verder te fietsen.

Met maar zeven versnellingen geef ik het bij voorbaat op om naar Louang Prabang te fietsen; dat moet maar een andere keer gebeuren. Na weer een nacht kamperen me wassen in de rivier, vuurtje stoken (ik heb een aansteker gekocht!) en tot diep in de nacht (21.00 uur) naar de sterren kijken op een pracht plek waarvoor ik mijn fiets door een rivier moet dragen, kom ik in Nong Khai, weer in Thailand. En op sinterklaasmorgen, hier de verjaardag van de bijna heilige koning, sta ik in Bangkok onder de douche. Ooit kom ik in Bangkok wonen!

Het is voor mij iedere keer weer moeilijk om uit Bangkok weg te gaan, maar ik heb de Alchemist (Paulo Coelho) niet voor niets gelezen. Het leven is vol tekens en dit was er een. Als ik deze reis niet vervolg krijg ik daar spijt van; maar hoe veel spijt zal ik van weggaan krijgen? Ik heb nu het gevoel het goede te doen Ik ben 15 januari op de fiets gestapt en door Bangkok gereden, wat me alles meeviel. In Ayutdhaya (spreek uit aajoetiejaa) een half uur in de telefoon geklommen en nu ben ik op weg naar de Brug over de Kwaai-rivier. Van de prachtige ruines van de oude hoofdstad van Siam in Ayutdhaya heb ik niet echt kunnen genieten; het duurt even voor ik ook emotioneel weg ben uit Bangkok. Daarbij heb ik ondertussen al zoveel oude stenen op elkaar zien staan... Wie weet wat er voor mij van het Tweede Wereldoorlog-monument terecht komt.

Kuala Lumpur, 15 februari 2000

Hi There!

Vanaf Suphanburi ben ik inderdaad zonder problemen naar Kanchanaburi gereden. De nog altijd knagende heimwee naar Bangkok en een lekker tegenwindje zorgen ervoor dat ik niet zo hard opschiet door het vlakke landschap. De zon brandt, het is lekker warm en aan weerszijden van de weg lijkt er geen einde te komen aan de rijstvelden. Kanchanaburi is bij iedereen wel bekend, denk ik. En anders toch zeker wel (al dan niet van de film) de brug over de rivier de Kwaai. Onnodig te vermelden dat die brug in Kanchanaburi staat. Hij stond er vlakbij, maar dankzij de horden toeristen die met een pilsje in de hand een indruk denken te krijgen van hoe het hier in de Tweede Wereldoorlog was, staat de brug nu in Kanchanaburi.

Om het verhaal compleet te maken: er zijn bij de bouw van deze brug en de eraanvastzittende dodenspoorlijn enkele honderdduizenden Zuidoost-Aziaten omgekomen en een handvol duizenden Europeanen. Een verschrikkelijke geschiedenis. En natuurlijk zijn de belangrijkste herdenkingsmonumenten gewijd aan de Europeanen. Niet dat die er niet moeten staan, maar waarom zijn de ZO-Aziaten overgeslagen?

Na een dagje rust klim ik weer op de fiets. Dit keer zonder bagage omdat ik een naar verluidt mooie waterval op ga zoeken ergens 'in de buurt'. Dat 'in de buurt' blijkt tegen te vallen: pas na 70 km hoor ik het eerste water ruisen. Ik parkeer mijn fiets tussen de brommers en wandel het laatste stukje naar de Erewan waterval. Soms zie je foto's op bijvoorbeeld kalenders van watervallen, waarvan je denkt: dit is niet echt. Het blijkt wel echt te zijn. Het is niet een waanzinnig hoge waterval, maar zo mooi, zo speels vormgegeven! Alsof iemand hem bedacht heeft. Hij bestaat uit zeven treden met daarlangs een pad met een totale lengte van ongeveer twee en een halve kilometer. Bij elke tree is het weer lekker zwemmen in verfrissend, zeer helder water. Aangezien ik van zwemmen houd, vertrek ik te laat. In zes weken rust is mijn conditie aardig gesleten. Zeventig kilometer haal ik dus niet in twee uur na een al redelijk actieve dag. Al is het zonder bagage, ik moet de laatste 20 km in het donker fietsen.

Na Kanchanaburi gaat het naar het zuiden. Eerst door het veld waar goed bedoelende Thaien me steeds weer naar de snelweg sturen, zodat ik pas met 170 km in Ratchaburi aankom. Van binnendoor fietsen hebben de Thaien nog niet gehoord; als je ergens heen wilt ga je eerst naar de snelweg en dan bekijk je welke kant je op gaat. Vanaf de badplaats Hua Hin neem ik de trein naar het zuiden. Op dit stuk is Thailand erg smal. De enige doorgaande weg is een saaie drukke snelweg. Vandaar dus mijn keuze voor het openbaar vervoer tot aan Hat Yai. Daarna gaat het weer op de fiets richting Maleisie. Mijn conditie laat nog wat te wensen over, maar de dagelijkse routine ben ik nog niet vergeten. 's Morgens inpakken, ontbijten, fietsen; 's Avonds hotelletje zoeken, douchen, korte termijn planning doen met alleen mijn kaart, eten en slapen. Onderweg is niet veel te zien. Ik merk duidelijk dat ik zuidelijker ben (het is vochtiger zonder te regenen) en hier en daar duikt de zee op. Maar verder ben ik niet onder de indruk van wat ik in mijn omgeving zie...

In Kota Bharu blijf ik een paar dagen om ook wat lange termijnplanning te doen. Met mijn neus afwisselend in mijn Lonely Planet-gids en mijn kaart onderzoek ik in gedachten alle mogelijke routes over het schiereiland. Ik weet waar ik begin, ik weet waar ik eindigen wil en ik ben een beetje regenschuw, dus wil ik in verband met de in februari aan de oostkust heersende moesson liever naar de westkust. Al snel kristalliseert er maar een mogelijke route uit. Omdat een belangrijk deel daarvan volgens mijn kaart moeilijk begaanbaar is, plan ik een teststukje over een volgens de kaart iets betere weg; en aansluitend een alternatief mocht het niet goed gaan. Na een dagje snelweg beland ik op mijn 'testweg' waar ik kort na het begin besluit mijn tent op te zetten.

Kamperen in de jungle vereist een strakkere discipline dan op 'normaal' terrein. Het is moeilijk om hier ongewenste kleine beestjes op een afstand te houden. Zo brand ik nadat ik nieuw water heb gefilterd een bloedzuiger onder mijn voet vandaan. De volgende morgen vervolg ik mijn weg langs route 66; nee, ik ben nog niet in de VS. De weg is goed tot 'de' afslag naar Gua Musang. Daarna wordt het eerst onverhard, vervolgens een smal betonnen weggetje langs het spoor en na nog een afslag wordt het echt feest. Onverharde modderpap. Soms tot 20 cm diep met hier en daar een grote steen. Het duurt niet lang voor ik tot mijn knieen onder de modder zit. Maar als ik ergens wegglijd zit de modder tot in mijn bilnaad. En achter mijn oren en enkele kilo's blokkeren mijn remmen. Ergens langs deze ellende rijd ik mijn 20.000ste kilometer.

Reden tot feest wat ik 's avonds vier, fris in de rivier gewassen, voor mijn tent met een bord zelf gekookte noodlesoep, het vierde in twee dagen. Even later krijg ik bezoek van de lokale jager. In gebrekkig Engels legt hij me uit dat er gisteren een kudde wilde olifanten zijn oogst heeft verwoest. 'Waar is dat gebeurt?' 'Oh, bij mijn huis, 500 meter verderop.' Ook waarschuwd hij voor tijgers waarna hij vrolijk zwaaiend weer op zijn brommer stapt en verder rijdt naar huis. Wat me bezielt weet ik niet, maar na een ontbijt van noodlesoep neem ik bij Gua Musang in plaats van de snelweg naar het zuiden de afslag naar de Cameron Highlands, het echte slechte stuk weg. De kwaliteit valt erg mee. Om de een of andere reden regent het hier iets minder. De weg is bij lange na niet zo modderig. Wel onverhard, maar dat is niet zo'n ramp. Al snel begint de weg te klimmen (de Cameron Highlands liggen op ongeveer 1500 m). Het wordt langzaam steiler en ik moet tot ik besluit mijn tent op te zetten ongeveer een uurtje lopen. Ik was me gebrekkig in een smal beekje. Ik eet weer een bordje noodlesoep. Halverwege de nacht schrik ik ineens wakker als er iets groots langs mijn tent schuift. Een tijger? Een grote slang? Olifanten? Ik besluit niet buiten te gaan kijken wat het is. De volgende morgen loopt er een spleethoevig spoor langs mijn tent. Het was zeker geen tijger; wat het wel was behoort tot de vele geheimen van het bos.

Ik blijk bijna boven aan mijn tent te hebben opgezet, want na een paar kilometer flauwtjes omhoog te zijn gereden duik ik met een 10 km lange afdaling een rivierdal in. Maar het dal weer uit, dat was een probleem! Meteen na de brug gaat het stijl omhoog. Zo stijl dat ik vrijwel alle kracht nodig heb om stil te blijven staan. Vooruitkomen gaat dus erg langzaam. Als het niet te stijl was om (wat kracht betreft) te fietsen, dan was het onmogelijk omdat ik achterover zou slaan. En het gaat maar door! Als ik zo door zou klimmen ben ik met 100 km in de hemel. Niet dat de hemel fysiek zo dichtbij is, maar ik passeer maar weinig bereikbare riviertjes en in deze hitte raak ik snel door mijn water heen. Ik heb het gevoel constant onder de lauwe douche te staan; het is gewoon het zweet dat van me afdruipt. Na twee uur duwen (en vier kilometer verder!) staan de zoutkristallen op mijn voorhoofd en is mijn T-shirt wit uitgeslagen van het zout. Weer twee uur later bereik ik een klein vlak stukje. Ik hou rust en zie tien meter bij me vandaan een cobra de weg oversteken. Op het moment dat ik, nog altijd trillend van de geleverde inspanning, weer op wil stappen hoor ik een auto van achteren komen. Het is de eerste mens die ik vandaag tegenkom en ik ben om meer dan een reden nog nooit zo blij geweest met dat geluid. Later blijkt dat als ik door was gegaan het me nog zeker twee dagen had gekost en dan was ik niet alleen omgekomen van de dorst, maar ook van de honger. Voor honderd kilometer onverharde weg had ik geen eten voor 5 dagen ingeslagen. 's Avonds zet ik mijn tent op bij Fathers Guest House in Tanah Rata, het grootste dorp in de Cameron Highlands. Ik heb hier heel sterk het gevoel alsof ik terug in Darjeeling ben. Ook hier is het koel dankzij de hoogte; ook hier is het gezellig met veel buitenlanders; ook hier wordt thee gekweekt en ook hier ben ik maar wat blij met een warme douche. Mijn aan extreme hitte gewende lichaam heeft last van de kou. Maar weer eens onder de reizigers zijn is uiterst aangenaam.

De afdaling naar de Maleise westkust is een waar genot. Een slingerweggetje voert mij bijna de hele weg omlaag. Zestig kilometer lang alleen trappen als ik even extra aanzet om auto's in te halen. De bochten zijn veelvuldig en scherp, dus ver over de 60 km/u haal ik niet. Maar na net iets meer dan anderhalf uur sta ik onder aan de bergen, terug in de hitte. Ik vind het een verademing na de 20 graden Celsius boven. De bergen houden inderdaad de moessonregens vanuit het oosten tegen. Na de volgende lange dag naar Kuala Lumpur - 250 km - ben ik verbrand door de zon. Onder de wolken ten oosten van deze bergen was dat niet gebeurd. Die avond sta ik aan de voet van de voor alsnog hoogste gebouwen ter wereld; de Petronas Twin Towers.

Kuala Lumpur is een voor dit deel van de wereld verrassend moderne stad.De metro heeft geen machinist meer (maar rijdt wel!). In de gouden driehoek - zo genoemd vanwege de hoge landprijs - staan de meest moderne winkelcentra. Per ongeluk loop ik een cafe binnen waar een kopje koffie vier euro vijftig blijkt te kosten. In de relaxte en 'cleane' atmosfeer van Kuala Lumpur kom ik heerlijk tot rust. Ik laat me elke dag weer verrassen door de mate waarin het leven hier verwesterd is. In schril contrast met de jungle waar ik een kleine week geleden door zwoegde.

En weer is het tijd het verhaal te onderbreken. Pas veel later is uit mijn herinnering opgeborreld dat ik voor het eerst iets van andere reizigers over Thailand hoorde - in Turkije. Ze vertelden mij dat hun geplande stop van twee weken in Thailand, ingekort was tot drie dagen. Ze hadden het er niet naar hun zin, want ze waren hier aangekomen:

15 April, 2000

Hi There!

"Een week lang liep iedereen met water te gooien. Je kon je hotel niet-uit zonder zeik nat te worden!" Nu weet ik wanneer hij in Thailand is geweest...

Vroeger begon het nieuwe Thaise jaar met Songkhran. De kalenderstaat hier op het jaar 2544. Het nieuwe jaar begint in het heetste seizoen. Om hier wat verlichting aan te geven houdt men een nationaal watergevecht. In ean boek, over Thaise cultuur las tik dat men hier gelooft dat 'veel' 'meer' aantrekt. Halverwege de heetste periode laat men de goden zien hoeveel water men heeft in de hoop dat de moesson vervroegd begint. Veal wate rop straat brengt meer uit de lucht. Dit jaarJijkt het zowaar te werken. Vandaag, de darde dag van het 4 dagn durende festival heaft het de heleochtend en begin van de middag geregend.

Het watergevecht is niet zo negatief als ik vooraf gehoord had. Ja, iede n wordt nat of je het leuk vind of niet maar er is totaal geen vijandigheid; anders dan bij Holi in India. De vergelijking met dat festival gaat overigens wel op. Hier ligt de nadruk op water maar witte kalk wordt ook over de menigte verspreid. Sommige mensen doen wat tijgerbalsem in hun kalkpapje. Dat is het enige irritante, want soms smeren ze het op je voorhoofd. Vervolgens komt er iemand met een waterpistool (meestal een supersoaker of groter!) je haren wassen. En dan druppelt de tijgerbalsem in je ogen. Prettig is anders. Maar verder is het geweldig. Het watergevecht concentreert zich rond Khao San straat. De hele straat is volgepakt met mensen. Vanaf een balkon van een guesthouse gooien een paar buitenlanders emmers water naar beneden. Op een lege olieton staat Jodi te dansen (Jodi heet tegenwoordig Fa en is de beruchtste ladyboy an Khao San; ik denk niet dat er lelijkere ombouwvrouwen bestaan) en de rest van de aanwezigen verandert in kleine kinderen en voert wateroorlog.

Luid lachend schiet je iemand in de rug en op hetzelfde moment leegt er iemand een fles ijskoud water in je nek. Je draait je om en gaat achter hem aan. Hij rent voor je uit naar een groepje supersoakercommando's die je met hetzelfde ijskoude water overhoop spuiten. Ondertussen ben je zelf al zo doorweekt dat het niks meer uitmaakt.

Sawatdee Pii Mai - of in het Nederlands : Gelukkig nieuw jaar!

Op Songkhran is het onmogelijk droog te blijven, maar doe de vier dagen gezellig mee en je hebt een fantastisch festival. Klaag alsjeblieft niet over een nat pak; je bent gewaarschuwd.

Sungai Kolok, 5 april 2000

Hi There!

Stapelwolken drijven langzaam over. In de zon is het 35 graden, in de schaduw 34,9. Ik zit op een betonnen stationsbankje te wachten op de zeldzame zuchtjes wind.

Ik heb net 22 uur in de trein gezeten en bereid me voor op de 22 uur durende terugtocht. Aangezien het Thaise nieuwjaar in aantocht is (het festival) zijn alle treinen volgeboekt en moet ik derde klasse reizen. Dat wil zeggen met 120 man een treinwagon delen waarin ongeveer 40 bankjes staan. Wie dit vrijwillig doet is een masochist; ik doe dit maar ten dele vrijwillig. Mijn minidisk blaast Doe Maar in mijn oren, af en toe valt er een druppel zweet van mijn neus; ideale gelegenheid om te vertellen wat er sinds Kuala Lumpur gebeurd is.

KL was goed. Fotogeniek, al vergeet ik een belangrijk kiekje te nemen, nl. die van mij voor de Twin Towers. Praten met Bibi - een Noorse dame die ik eerder in Chang Mai en KL heb ontmoet - was gezellig maar de eigenaren van het guesthouse waar ik woon (het Travellers Station nabij het (oude) treinstation) zijn niet vriendelijk. Op een dag gaan ze echt te ver en ik klim zeer gefrustreerd onvoorbereid op de fiets. Ik weet alleen maar dat ik naar het zuiden wil; het eerste stadje die kant op heet Seremban. De borden naar Seremban wijzen alleen maar naar de snelweg. Brommers mogen erop, dus ik doe maar net alsof mijn neus bloedt en pedaal langs de tolkantoortjes. Niemand die me stopt. Onderweg stop ik even bij een benzine station waar iemand me wel aanspreekt om te vertellen dat ik hie eigenlijk niet mag fietsen. Nou is het ook geen pretje, dus bij de eerste gelegenheid ga ik ook van de weg...

In Seremban beland ik in een hotelletje met een heel vriendelijke eigenaar. Met het beetje engels wat hij spreekt legt hij me op drie verschillende manieren uit wat er voor toeristen wel niet te doen is in Seremban. Helaas ligt de nadruk op niet in dit relatief saaie stadje. Zonder iets tegen te komen waar ik van onder de indruk raak rij ik de volgende dag naar Melaka. Totaal alle gevoel voor richting kwijt dwaal ik doelloos door deze voormalige Nederlandse kolonie. Plots val ik bijna van mijn fiets van verbazing. Ik sta voor het Stadthuys! Heb ik toch ergens een verkeerde afslag genomen...

Op zoek naar een guesthouse zigzag ik wat door de omgeving van dit oerzeeuws uitziende Stadthuys. Het eerste wat er betaalbaar uitziet is Tony's Guest House. (Kijk voor zijn adres onder Superschoon, gezellig vormgegeven voor net 4 euro per nacht. Tony is de trotse eigenaar die op de begane grond een papierwinkeltje runt. Al met al hoort dit bij de beste guesthouses waar ik ooit geslapen heb; value for money that is... En de rest van Melaka? Het oude kolonialistische deel is aardig om te zien; zo loop ik tegen het Heerenhuys op de Jonkerstraat aan en het ene museum na het andere laat de geschiedenis zien van af de dag dat de verbannen Sumatraanse prins hier een stadje stichtte. Maar alle karakter is er uitgeslagen door restauratie.

Weer op de fiets voor de laatste twee dagen naar Singapore, mijn allereerste reisdoel. Al in 1995 begon ik over deze reis te fantaseren. En toen was het vooral bedoeld als een milieuvriendelijke manier om in Irian Jaya te komen. Omdat 'island hopping' met een fiets op je nek niet zo handig leek stelde ik Singapore als doel. En op 22 februari 2000 rij ik de laatste 163 km naar dit doel. Een warm welkom is het niet bepaald.

Als ik net voor Johor Bharu het laatste stukje onvermijdelijke 8-baans snelweg op draai - waarbij ik zonder hulp van stoplichten een U-turn moet nemen! - begint het te regenen. Eerst een paar dikke druppels maar al gauw vraag ik me verbaasd af wie er zo idioot is geweest deze weg recht onder de Niagara watervallen te bouwen; Oh, die vallen niet in Maleisie... Hoe het ook zij, binnen vijf minuten heb ik geen droge draad meer aan mijn lijf, en nog vijf minuten later stroomt er een wildwater riviertje van mijn nek naar mijn kruis. Gelukkig is de grens overdekt. Door de regen komt er van mijn plan om voor de grens mijn bagage op drugs te controleren niks terecht. Maar de Singaporese costums lijken wel te staken. Ik zie in ieder geval niemand die ook maar de flauwste intentie heeft om mijn bagage te controleren. De regen houdt aan. Net na de grens komt er een auto naast me rijden. Raampje gaat open en de bijrijder roept me toe: "Sir, het regent!" Ik bedank hem voor de informatie. Dat had ik nog niet gemerkt!

Dit is overigens wel het spannendste dat er in Singapore gebeurt. Op mij maakt Singapore een hopeloos saaie indruk. Het is te goed georganiseerd, te schoon, te perfect. Dat gene wat het leven juist interessant maakt lijkt hier niet te gebeuren; iets onverwachts. In het begin durf ik geen scheet te laten uit angst voor een boete. Het gevoel dat er de hele dag iemand achter me aan loopt met een dweil om de sporen die ik achter laat te verwijderen verlaat me nooit. Zelfs de bomen lijken te worden gewassen maar hoe ze dat precies doen weet ik niet. Singapore lijkt een groot ziekenhuis en op ziekenhuizen ben ik niet zo dol...

Zelden ben ik zo blij geweest een stad te verlaten. Na weer twee dagen fietsen door een landschap dat veel op dat van voor Istanbul lijkt - eindeloos op en neer - beland ik aan de oostkust van Maleisie. Wat volgt is een eentonig landschap. Rechts de zee, strand en palmen, voor me de weg, links de jungle en boven me een kraakheldere lucht met een lekker warm zonnetje. Vijfhonderd kilometer lang. Veel zwemmen. Kamperen aan de voet van een rots, tot diep in de nacht afwisselend naar een vuurtje en de sterren staren. De volgende morgen voor het ontbijt zwemmen. Heerlijk zo'n leven. Vijfhonderd kilometer plat landschap is echter niet zo ver voor mijn ondertussen herwonnen conditie. Het duurt dus niet lang voor ik de eerste keer in Sungai Kolok kom. Helaas is mijn nieuwe Thaise visum maar dertig dagen geldig; meer krijg ik niet aan de grens.

Vandaar dat ik nu hier op een betonnen bankje zit te schrijven. Pas in mei word ik in Indonesie verwacht en ik hoop dat u begrijpt dat ik niet in Singapore ga wachten. De perronchef luidt de bel, dat betekent dat de trein bijna vertrekt en het tijd wordt dat ik naar wagon 10 stoel 40 ga wandelen. Ik heb gelukkig nog een zitplaats. Er zijn mensen die de volle 1400 km (22 uur) moeten staan! In mijn coupe zitten een aantal hele jonge kinderen, en ze verbazen mij zeer. Ze zijn niet onder verdovende middelen, maar alleen de jongste (3 jaar ofzo) huilt een klein half uurtje van de 22 uur stilzitten tussen 120 andere mensen. Echt ongelofelijk!

Banding Agung, 14 mei 2000

Hi There!

Stijf en gebroken kwam ik terug in Bangkok. Maar het menselijk lichaam is een waar wonder: alle opgelopen schade van 44 uur oncomfortabel reizen herstelt zich vanzelf in ongeveer een dag. En dan gaat het leven in Bangkok gewoon weer door.

Tot 27 april. Dan begint een maandje dat heel bijzonder voor me wordt. Ik laat mijn fiets achter in Bangkok en ga met Basia (mijn schoonzus' zus) eiland hoppen in Indonesie. Als goede reizigers veranderen we onze plannen drie keer de eerste week. En aangezien Basia zich nogal rap verveelt plakken we er steeds meer aan vast. We beginnen in Jakarta. Na bijna 2 jaar Azie is het voor mij een gewone grote stad. Basia verbaast me echter als ze haar verzoek om Irian Jaya over te slaan motiveert: "Ik dacht aan Jakarta als een gewone (Europese) stad, maar dan heet en met palmbomen. Ik wilde naar Irian Jaya toe om echt iets anders, iets wilds te zien. Maar Jakarta is voor mij al wild genoeg."

Van Jakarta gaan we met de trein naar Yogyakarta. Al schrijf je Yogya met een 'Y', je spreekt het uit met een 'j', wat in het Indonesisch neerkomt op 'dzj'. In Singapore hadden we een ruig verhaal gehoord van een stel dat economy classe reisden van Yogya naar Jakarta over dieven die in de rij stonden om je te bestelen. Dus namen wij een betere klasse, namelijk Eksekutif. Dat is luxe ! Maar het is ook airconditioned en, zoals wel vaker gebeurt in Zuid Oost-Azie erg koud. Ik ben bang dat ik aan de stoel vastvries, maar gelukkig hoeven ze me niet eens met bevroren gewrichten de trein uit te dragen.

In Yogya hebben sommige hotels ondanks de economische crisis hun prijzen niet omhoog gedaan. De warme douche waar we ineens kunnen betalen is erg welkom. In de Lonely Planet gids wordt Borobudur vergeleken met Angkor Wat in Cambodja. Borobudur is een hindoe-tempel in Java, een klein uurtje reizen bij Yogya vandaan. Ik zeg hindoe-tempel, maar dat is niet helemaal waar. Shiva, een hindugod, is ruim vertegenwoordigd, maar ook Buddha is niet over het hoofd te zien. Het is een mooie tempel, vooral ook mooi gelegen, maar om het nou met Angkor te vergelijken. Zo'n indruk maakt het nou ook weer niet. Vervolgens gaan we naar het voorbeeld van een paradijselijk tropisch eiland: Bali. En dat is schrikken! Ja, het is prachtig; strand, palmen, blauwe zee, zon. Maar er zijn veel te veel toeristen, die dat met me eens zijn. Prijzen rijzen de pan uit. Maar ook geldwisselaars doen een duit in het zakje. Zeer vingervlug weten ze tijdens het geldtellen ongeveer de helft te laten verdwijnen. Als je dat dan merkt, wil de een ineens niet meer wisselen en de ander vraagt twintig procent commissie. Al met al is de bank een prettiger optie. Minder moeilijkheden en uiteindelijk meer geld. "Hello, you want transport? Where you go?" "To the moon." "OK! 10.000 Roepiah!" (1 euro 10) Was dat maar waar. In Ubud, het culturele centrum van Bali worden we helemaal gestoord van de mensen die hun auto of bromfiets aan ons willen verhuren. Aan het eind van de eerste dag ben ik steeds verbaasd als we een Indonesier passeren, die niets tegen ons zegt. Maar twee stappen verder: "Hello, transport?" Als ik hem vraag "How much to Amsterdam?" wordt-ie boos. Hij vond het duidelijk niet grappig dat ik met de taxi van een eiland af naar huis wilde.

's Avonds storten we ons in de cultuur waarvoor we naar Bali zijn gekomen. Het Ubud-palace, niet erg paleiselijk maar wel mooi, heeft een klein podium waarop elke nacht de Ramayana wordt gedanst. Begeleid door traditionele muziek zonder maatstrepen dansen dansers en danseressen in prachtige kledij over het rode tapijt. Het laat een diepe indruk achter. De bewegingen zijn tot in perfectie uitgewerkt. Zelfs de beweging van de ogen is ingestudeerd. Het verhaal heeft overigens niks te maken met de Ramayana zoals die herdacht wordt in Janakpur (Nepal). Als men daar over de Ramayana praat gaat het om een huwelijk van Rama, een mannelijke hindugod. Hier draait het om een meisje dat van de een houdt en met de ander moet trouwen. Degene die ze aanbidt bindt de strijd aan met haar toekomstige echtgenoot en sterft. Het gevecht zelf wordt niet uitgedanst. De volgende twee dagen bestaan bijna alleen uit reizen. 's Nachts slapen we gewoon in een hotelletje maar de tweede dag racen we in een minibusje naar Danau Ranau, een prachtig bergmeer in Zuid Sumatra. In het nabijgelegen stadje waar we nu zijn, zijn wij de attractie. Constant gevolgd door een joelende kinderschaar lopen we langs het meer en genieten van de prachtige natuur.

We gaan vroeg naar bed want vanaf morgen vroeg zitten we 30 uur lang afwisselend in bussen en boten op weg naar Melaka, Maleisie. Indonesiers en vooral Sumatranen beginnen een beetje op onze zenuwen te werken. Ze doen me een beetje aan India denken; Sumatra is een milde variant op India, maar we hebben toch wat haast om weg te komen.

Bangkok, 20 juni, 2000

Hi There!

Het eten dat ik voor vanavond verzameld heb is vrij gevarieerd. 'Verzameld' klinkt alsof ik door een tijdmachine ben gestapt, maar dat valt mee. Hier in Bangkok kookt vrijwel niemand zelf. Het gevolg daarvan is - of dit is het gevolg van; kip of ei - dat op elke straathoek een paar verrijdbare eettentjes staat. Nou heb ik het geluk dat er op de hoek van mijn straat een bank is met iets wat oorspronkelijk bedoeld was als parkeerplaats. We hebben dus meer dan een paar straatstalletjes; zelfs een niet-verrijdbare. Ik wandelde dus naar de straathoek en begon vast te bedenken waar ik vanavond zin in had. Er is keus uit 4 of 5 verschillende soorten noodlesoep, gebakken noodles met vis en ander zeevoer, rijst met verschillende soorten vlees, vis en groente vers geroerbakt, en dan zijn er de grillers, de sapmakers, de toetjesmakers en de Noord-Oost Thaise tent met loeiheet gekruide salade, geroosterde kip en plakrijst. Behalve de salade eet ik dat laatste wel eens als ontbijt (vanaf half zes 's morgens verkoopt men al eten!) Vanavond heb ik gekozen voor rijst met kip, ei, bamboe en groente. Terwijl dat voor me klaargemaakt werd, kocht ik vier stokjes met een soort fijne gehaktballen en een eipannenkoekje voor toe. Ook wat zoete koekjes voor tijdens het schrijven en een flesje sprite. Zo kom ik in de 7-eleven, waar ik wat mosterd bij de gehaktballen doe. Dan terug naar waar de rijstmaaltijd wordt klaargemaakt en voor krapaan 5 gulden zit ik tjokvol en heb ik weer een bladzij stof om over te schrijven. Anders wordt deze brief zo kort.

Na Danau Ranau is er met Basia niet veel noemenswaardig meer gebeurd. We zijn vervolgens zo'n 20 uur in bussen en boot gaan zitten om naar Melaka te komen. Indonesie was leuk, maar we waren allebei blij in de beschaving terug te keren. Maleisie was een verademing maar nog altijd even saai. Melaka, KL en de Cameron Highlands, daar heb ik het eerder al over gehad. Het enige dat de moeite van het beschrijven waard is, dat overblijft, is Krabi, een Zuid Thais toeristisch stadje waar ook ik nog nooit geweest ben. Het stadje zelf is niks aan. Leuk is de avondmarkt waar - dat zal geen verbazing meer zijn - vooral eten wordt gemaakt en verkocht. Maar ook hier is aan de buitenkant van de karaokebar te zien, dat de meiden binnen niet zijn aangenomen vanwege hun zangtalent; treurig.

De omgeving van Krabi is mooi. Erg mooi zelfs. Een langzaam naar zee aflopend landschap waar hier en daar een rots een paar honderd meter uit de grond steekt. Wanden zat om je bergbeklimmerstechnieken op te vijzelen. Er zijn vele grotten met om de mooiste een Boeddhistische tempel heen gebouwd. Verder zijn er ook veel rubberplantages; ik weet nu eindelijk waarom kauwgum wit is. En dan is er zand en zee, waar ik geen kwal zie maar Basia er vermoedelijk door een gebeten wordt. Dit landschap gaat beneden zeeniveau zo door, zodat er honderden rotseilandjes voor de kust liggen. Sommige heel klein, sommige redelijk groot. Een ervan werd gunstig geacht om James Bond 'The man with the golden gun' te laten zijn. Heimelijk ben ik een beetje jaloers. Hij hoefde niet met de tourgroep in een boot, hij mocht zelf in deze mangrovebossen verdwalen. Ik vind ze een beetje teleurstellend kleine boompjes. Basia had nauwelijks een vermoeden wat mangrove was, dus kon geen genoeg krijgen. Op elk eiland wilde ze een foto met een exotische boom (drie keer dezelfde palm tot nu toe...) maar hier kan ze er helaas niet naast staan.

Na Krabi aanvaarden we beiden de thuisreis. Voor mij is het wel van Maarstricht via Luik naar Ophemert, omdat ik Basia op een bus naar Singapore wil zetten en grote bussen de grens niet over gaan. Zesendertig uur nadat ik terug ben in Bangkok sta ik voor een lagere schoolklas en daar ben ik tot nu bezig mee geweest. Lars heeft zich weer bij me gevoegd en samen maken we de laatste voorbereidingen om de grote stap naar het nieuwe continent te wagen. Azië is af, de Thaise droom is voorbij; eindelijk ga ik weer aan het werk. Tenminste...