Home Europa Turkije Iran Pakistan India Nepal Tibet Asean Australië USA

Pine Creek, 28 juli 2000

Hi There!

Voor de tweede keer deze reis verlaat mijn fiets de huid van Moeder Aarde. Eigenlijk ook weer voor een derde keer. Alle rechtstreekse vluchten van Bangkok naar Darwin zijn vol dus vliegen we met een omweg. Via Brunei. Brunei wordt geregeerd door één van de rijkste mensen op aarde. Ik geloof, dat zijn geld uit olie komt. Deze man heeft een efteling in zijn staatje neergezet, die tot 24 mei jl. gratis was. Nu niet meer dus en aangezien mijn budget een lang verblijf in Brunei eigenlijk al niet toestaat ga ik niet eens meer kijken. De Sultan is jarig als wij er zijn en het hele kleine beetje dat er normaal in Brunei te doen is, kan dus ook niet meer. De tweede avond dat we in Brunei zijn lopen er ineens allerlei kinderen in 'het' park te voetballen; wij gaan prompt meedoen. De volgende morgen gaan Lars en ik naar het vliegveld. Met een kwartier vertraging stijgen we op en vliegen we naar Australië. Eindelijk gaat het dan beginnen. Eindelijk naar het volgende continent. Pas na zonsondergang komt Australië in zicht. De aanvankelijk zwarte massa in de maanreflecterende zee wordt bij nader inzien doorkruist door oranje-rode lijnen. Aanvankelijk zie ik die aan voor verlichte straten. Het eiland ten noorden van Darwin is echter zeer dun bevolkt Aboriginal land. De Ozzies zijn wel gek, maar gaan geen 100 km onverharde weg verlichten. Wat is het dan? De waarheid leer ik later als ik in het Kakadu nationaal park fiets. Maar eerst Darwin. Een gewone westerse stad op het eerste gezicht. Later doet het me een beetje aan Est denken. Een dorpje met nauwelijks meer mensen dan groothandels. Hier is Darwin, en verder niks in de wijde omgeving. Kakadu ligt in de buurt; een park ongeveer net zo groot als Nederland met daarnaast 'Arnhem land', een op traditionele Aboriginal manier onderhouden stuk land ter grootte van Duitsland-ongeveer. Daar woont allemaal bijna niemand, pas 500 km ten zuiden van Darwin heb je een klein stadje, Katherine, alvorens 1000 km leegte tot Alice Springs. Maar ik loop op de zaken vooruit. Zover ben ik nog niet. Pine Creek is een dorpje op een dag afstand van Katherine.

Voorbereiden op Australië. Fiets in orde, bagage bij je... Eten en drinken? Is niet elke dag te koop. We slaan in: 12 blikken groente, 5 kg rijst, 4 kg muesli, 5 ltr melkpoeder. De muesli had zeker 2x zoveel kunnen zijn. Achteraf. Voorbereid op wildkamperen vertrek ik met 20 ltr water. Zo wordt mijn fiets erg zwaar ( 45 kg bagage ), maar het is niet anders. Ze houdt het goed. The top end, zoals dit deel van Australië genoemd wordt, is nogal een saaie bedoening. Zacht glooiend golft een uiterst droog landschap zich voort. Droog voor mij dan, komend uit zuid oost Azië. Het is het natte deel van Australië. Er groeit dan ook het nodige. Eén uitgestrekt bos. Al is het wel een vreemde boomsoort. Om onder de bomen eetbare planten te laten groeien branden de Aboriginals al duizenden jaren de onderbegroeiing af (de oranje-rode linten!) Deze bosbranden geven het landschap nogal een depressieve kleur, zwart, maar de bomen hebben er weinig last van. Deze onderhoudswijze voorkomt overigens dat er grote, alles vernietigende ongecontroleerde bosbranden uitbreken. Het is zo droog, dat kan zomaar gebeuren. Tijdens het wildkamperen pas ik goed op hoe en waar ik een kampvuurTJE aanleg. De golvende landmassa strekt zich schijnbaar eindeloos uit. En verder is er maar weinig interessants te doen of te zien langs de 'Arnhem Highway'. Op de eerste 250 km zien we twee aangestoken bosbranden en een hele zwemmende krokodil. Zo'n gevaarlijke zoutwaterkrokodil op 50 meter van de brug. Blij dat we hem niet op de brug zien......In Jabiru nemen we een rustdag op een dure maar mooie camping ( met zwembad ! ). Welverdiend na 250 km tegenwind. Daarna suizen we met 'zijmeewind' over de Kakadu Highway. Hier komen we de eerste collega's tegen. Allereerst een andere Nederlandse ligfietser en later twee die zonder te groeten doorfietsen. Te moe? Als we de verhalen van medekamperende Australiërs mogen geloven zullen er nog heel wat volgen.

Langs de Kakadu Highway zijn verschillende afslagen naar mooie/interessante dingen. Allereerst gaan we naar de Nourlangie rots. Een rots waar de afgelopen 20.000 jaar Aboriginals zich hebben verscholen tegen hevige regen ( soms wel 3 meter per dag ! ) en tekeningen op de rots hebben gemaakt. Zeer de moeite van het 32 km omfietsen waard. Andere dingen zoals de mooie JimJim en Twin watervallen kunnen wij helaas niet bezoeken. Ze liggen langs lange 4WD wegen waar wij met onze onewheeldrives echt niet door komen. We hebben het een keer geprobeerd, maar na 4 km stuitten we op 80 cm diep droog zand; en om onze fietsen nou 8 km heen en weer te dragen gaat ons wat ver. We kamperen dus maar gezellig in Tmon (The middle of nowhere). En zo verlaten we Kakadu NP nogal teleurgesteld om verbaasd te ontdekken dat het landschap hier mooier is. Nog altijd golvend, nog altijd droog bos, maar hier en daar liggen wat kiezelsteentjes van een meter in doorsnee. Alsof er een hele grote geit wat keutels heeft laten vallen.

Pine Creek is een stadje dat bestaat omdat er goud wordt gewonnen in de omgeving. Nog steeds, al is de goldrush wel over. Zelfs de spoorlijn is opgeheven. Dit nadat de alles vernietigende cycloon Tracy in 1976 meer beschadigd had dan kon worden gerepareerd. Het station bestaat echter nog en de toenmalige enthousiaste stationschef doet er nog altijd het onderhoud. Een nieuwe spoorlijn lijkt nu eindelijk gebouwd te gaan worden tussen Darwin en Alice Springs: een droom gaat in vervulling. "Maar", verzucht de zwaarbebaarde stationschef, "om stationschef te zijn hoef je tegenwoordig niets meer van treinen te weten. Nu sturen ze me terug naar school voor 'Recht' en 'Accountancy' ! Zonder dat raakt de arme man zijn baan kwijt.

Alice Springs, 23 augustus 2000

Hi There!

Halverwege tussen Pine Creek en Katherine vallen de Edith watervallen van de rotsen. Het was een uitstekend idee om deze kleine detour te maken. Kraakhelder heerlijk verfrissend water klatert in verschillende, zeer fotogenieke stappen van de rotsen. Lars vindt het te koud om te zwemmen maar ik kan mijn lol niet op.

Een korte dag fietsen verder zijn we in Katherine. Hier stroomt eveneens kraakhelder water uit de grond maar deze keer is het lekker badwater. Zowel Lars als ik is toe aan een rustdag en nu is het water niet te koud. Tot onze huid er 'oudvrouwtjesachtig' uitziet drijven we in het water. Steeds weer met andere mensen kletsend, op zoek naar adviezen en informatie over de weg naar het zuiden. Een andere detour, zeker ook een dag waard, is naar de Katherine Gorge. Een rivier die zich in de loop der eeuwen door een verhoging in het landschap heeft gesneden en daarbij een paar spectaculaire rotswanden heeft gecreëerd.

Na Katherine willen we er stevig de sokken in zetten om tegen 13 augustus in "The Alice" te zijn. Willen, zeg ik want 's avonds komt Lars met een grimas van de pijn van zijn fiets. "Oh, my ass.....", kreunt hij. De parkeerplaats met water waar we kamperen is niet bepaald de plek om van zadelpijn af te komen. Maar na wat onderzoek blijkt het niet om gewoon zadel pijn te gaan; het lijkt op een schimmel infectie. Het is duidelijk dat Lars niet verder gaat tot het fatsoenlijk genezen is. Hij gaat terug naar Katherine. Na een nacht wikken en wegen besluit ik alleen verder te gaan. Maar dan met een omweg van 400 km zodat Lars een paar dagen de tijd heeft om me in te halen. We spreken af over ongeveer 10 dagen in Tennant Creek.

Na Mataranka, een gehucht met nog meer warme bronnen, sla ik links af. Richting Roper Bar. Al loopt deze weg naar de kust, het is toch duidelijk een weggetje door het binnenland van Australië. Vier meter asfalt en 180 km lang. En dat noemen ze hier nog altijd snelweg! Bij de Roper Bar houdt deze weg praktisch op. De Roper Bar is gewoon een bar met een supermarktje, tankstation en een camping. Daarvoor hebben ze nou deze weg gebouwd. Nadat ik 20 liter drinkwater heb ingeslagen rijd ik naar de afslag en ga naar het zuiden. Dit is een onverhard weggetje door een gebied dat gerust 'The middle of Nowhere' mag heten. Het loopt door een bos en langs de volle 350 km staan 2 huizen, waarvan één onbewoond is. Verder zijn er nog een paar doodlopende zijweggetjes naar huizen nog eens 30 km ofzo het binnenland in.

Met de zon sta ik op. Maak thee, eet mijn muesli en begin te fietsen. Het is niet altijd even makkelijk. Een ligfiets is nou eenmaal niet gemaakt om van het asfalt af te gaan. En zeker als dit pad bij vlagen een zandpad wordt, is een snelheid van 10 km/u hard werken. Vele lange kilometers bestaan uit zeepbord waardoor ik tot milkshake geschud word. En dan is er het eeuwigdurende bos. Bij het opstaan is er bos, tijdens het fietsen is er aan weerszijden van de soms 10 km rechtdoorlopende weg bos en bij het slapengaan ziet het bos er nog steeds hetzelfde uit. Het enige dat me hoop geeft dichter bij Cape Crawford te komen is mijn kilometerteller. Veel te traag naar mijn zin telt het de kilometers die ik fiets. Het landschap zou mijn voortgang niet verraden. Op de kaart staan stoere namen als: 'Mount Eclipse" en "Mount Boxall', maar tussen de tientallen heuvels die ik passeer zie ik deze twee bergen niet staan. Wat ik wel zie staan als ik om één van de zeldzame bochten kom, is een emoe met twee kuikens. Ze staat maar heel even en rent dan verschrikt het bos in. Even verderop hoppen er twee kangaroes over de weg; de eerste twee levende die ik zie. Langs de grote snelwegen, zoals de Stuart snelweg, liggen er eindeloos veel platgereden kangaroe-achtigen.

En dan, na vier dagen ploeteren, lauw rivierwater drinken en van rijst met doperwtjes leven, staat er ineens een bordje langs de weg. Ik kan mijn ogen bijna niet geloven, maar het staat er echt. Het eerste bordje dat ik zie na, vlak aan het begin: "Warning, no fuel 360 km". Benzine is voor mij het probleem niet, maar dit nieuwe bordje is voor mij het bewijs dat ik bij de bewoonde wereld in de buurt kom. Ik word ongeduldig en rij prompt mijn voorbandje stootlek; niet voor het eerst. Maar inderdaad, niet lang daarna kom ik op de geasfalteerde Carpentaria snelweg. Ook deze is smal, maar vergeleken met de onverharde weg vlieg ik de laatste 2 kilometer naar Cape Crawford. Dit 'dorpje' bestaat uit één gebouw dat de naam Heartbreak Hotel draagt. Er is een camping met warme douche (wat anders dan wassen onder het miezerstraaltje uit mijn waterzak), er staat een wasmachine èn ze verkopen er hamburgers. En daar doe ik het voor. Zo'n gevecht over een onverhard weggetje brengt me een stapje dichterbij hoe de oermensen leefden en maakt me er weer eens van bewust wat een luxe ons gewone westerse leven is. Hoe lekker een hamburger is; wat een bijzonderheid een glaasje fris toch eigenlijk is - een hemels drankje vergeleken met lauw rivierwater; en wat een verwennerij schone kleren zijn. Vier dagen zweten door het stof maakt een witte broek zwart.Van Cape Crawford gaat het nog 380 km naar het zuiden maar deze keer over de geasfalteerde Tablelands snelweg. Wederom gaat het honderd kilometer door het bos. Langzaam heuvel op om op de eigenlijke Barkly Tablelands uit te komen. Aan deze kant heeft een kind gezeten dat een paar kreukels in het tafellaken heeft gedrukt, maar als ik na 140 km het bos uitrij blijkt de naam Tablelands niet te misstaan. De volgende tweehonderd kilometer is plat als een pannenkoek. Ik kom uit een vlak land, maar zoiets heb ik nog nooit gezien. Gras tot aan de einder. Rondom kan ik twee fietsdagen lang de horizon zien. Geen boom, geen huis, niets dan hier en daar een waterpomp om het vee van water te voorzien.

De stevige zuidoosten wind die me op de Tablelands erg irriteert, houdt gelukkig aan als ik bij de Barkly snelweg aankom en de volgende morgen rechtsaf sla. Nu heb ik wind mee tot aan Three Ways, waardoor ik de 212 km naar Tennant Creek in één dag afleg. De Barkly snelweg is net zo breed als de Stuart snelweg. Het asfalt is van dezelfde kwaliteit, dwz schuurpapier voor mijn toch al versleten voorband; en de verkeersdruk is hetzelfde. Niet echt druk dus maar 3 van de 10 voertuigen is een roadtrain. Een vrachtwagen van 53 meter lang en 2,5 meter breed. Het zijn ellendelingen om naast te fietsen al had ik me meer gevaar voorgesteld. De Barkly snelweg en ook de Stuartsnelweg, waar ik na Tennant Creek weer met Lars op fiets, hebben hun uitdaging voor mij echter verloren. Elke honderd kilometer kunnen we nieuw drinkwater krijgen (in Barrow Creek moeten we ervoor betalen, wat ik vertik, dus moeten we een nachtje zuinig zijn). Vrijwel elke dag is er een roadhouse met hamburgers, fris en bier voor de Aboriginals en er is zoveel verkeer dat, mocht je in de problemen komen er binnen tien minuten een lift mogelijk is. We rijden op ons zondagnamiddags door het bos naar Alice Springs. Ik ben naarstig op zoek naar alternatieven voor deze saaie ellende. Australië moet wel een beetje uitdagend blijven.

Yulara, 22 September 2000

Hi There!

Alice Springs is een wereldstad in het midden van Australië. Ze hebben er een postkantoor, een grote gele M, een supermarkt en een camping. En natuurlijk is de geschiedenis van de afgelopen 100 jaar goed bewaard gebleven. Het telegraafkantoor laat een indrukwekkend beeld achter. 1500 kilometer minimaal in elke richting naar de dichtstbijzijnde beschaving leefden hier aan een plas water in de Todd rivier een paar families die de berichten vanuit Sydney aan de rest van de wereld doorgaven. Onzeker over zo'n beetje alles; hoe de Aboriginals op hun aanwezigheid zouden reageren; of de oogst wel zou slagen; of de regen op tijd zou komen om de plas te vullen; of de aanvoer van spullen per kameel morgen of over zes maanden zou komen; etc. Nou ben ik voor gek uitgemaakt om de wereld rond te gaan fietsen, maar je moet toch echt een bijzondere mentaliteit hebben om hier te gaan wonen!

Zowel ten oosten als ten westen van Alice Springs zijn er wat mooie dingen te zien in de MacDonnell-heuvels. Australiërs noemen het bergen, maar het enige dat een beetje op een berg begint te lijken is Mount Zeil, de hoogste in de omgeving, met 1531 meter. Die zien we vooreerst nog even niet want we verlaten dit dorp (Alice Springs heeft 25000 inwoners) naar het oosten voor ons eerste rondje om de kerk. Over de Ross snelweg racen we met een stevige wind in de rug door één van de mooiste landschappen die we hier in Australië gezien hebben. Een glooiend, uiteraard droog heuvellandschap met hier en daar een steile klif om een rivier door te laten. Deze rivier stroomt op het moment niet (meestal niet) maar heeft hier en daar een diep gat uitgesleten waar heerlijk koel water in blijft staan. Gaten zoals de Emily en Jesse Gap's zullen we nog vaker tegenkomen en later uiterst saai vinden. Een grotere variant van een gat noemen ze hier Gorge. Iets dat mooi blijft is dan ook de Trephina Gorge. Als ik rond Trephina Gorge loop word me ook langzaam duidelijk waarom ze dit het rode centrum van Australië noemen. Waar geen begroeiing staat duikt keer op keer het rode zandsteen op. Op de camping vlakbij ontmoeten we Sara en Daniël. Twee Zwitserse fietsers die Lars voor Tennant Creek al ontmoet had. We kletsen wat over wederzijdse avonturen (zij rijden al 2 jaar in Australië) voordat we, vandaag vrij laat, naar bed gaan. Vrij laat is half negen. Gevolg is dan ook dat ik met zonsopgang wakker ben. Lars maakt echter de twaalf uur slaap wel vol. Dus zijn we zoals gewoonlijk pas tegen een uur of 10 op de fiets. Na ongeveer 10 km houdt het asfalt op en zijn we op de weg naar Arltunga. Voordat Alice Springs bestond was Arltunga al een goudmijnersstadje met zo'n 300 inwoners. Er was een hotel, een bakkerij, een politiestation en een paar onduidelijke gebouwen. De rest leefde in tenten. Met water voor anderhalve dag beginnen we de trek van 230 km terug naar Alice. De eerste 160 km zijn echter onverhard met veel zanderige plekken. Verder dan 80 km kom ik dus niet. Als de tenten staan zie ik dat ik de luxe heb van een waterplaats voor koeien. Niet dat ik dat water als drinkwater vertrouw, maar nu kan ik mij wassen in een ligbad! Met koud water, maar je kunt niet alles hebben....

De volgende morgen schiet Lars er weer vandoor. Het is nou eenmaal makkelijker om op een mountainbike over onverharde wegen te rijden dan op een ligfiets. We hadden afgesproken bij 40 km pauze te houden en na drie uur ploeteren door zanderige kreekbeddingen en zeepbordwegdek zie ik hem dan ook staan wachten. De weg is iets beter geworden maar een harde tegenwind maakt het leven niet gemakkelijker. Er is een afslag naar een camping in het noorden. Die is nog maar 40 km; Alice nog zo'n 100 km. Veel overleg is er niet voor nodig. We hebben niet genoeg water om nog een nacht te kamperen en ik voel aan mijn benen dat Alice Springs toch wel erg ver is. We gaan dus naar Gemtree. Dat bleek een goed idee. De laatste 20 km, hoewel nog altijd onverhard, is van uitstekende kwaliteit. En dan word ik ongeduldig en begin te racen. Wat weer bewijst dat haastige spoed praktisch nooit goed is want ik rij over een steen en heb een lekke band. Eenmaal bij de Gemtree ben ik dood. We eten wat, maar voor zevenen lig ik op mijn thermarest (matras).

Na weer het nodige wildleed gezien te hebben komen we voor de tweede keer vanuit het noorden in Alice Springs aan. Wederom valt me op dat als je van deze kant de MacDonnell keten binnenrijdt, je meer omlaag gaat dan omhoog. Ik stel me dat bij een bergketen altijd andersom voor. Na nog twee dagen rust gaan we op weg voor een tweede rondje door de MacDonnell's, maar nu naar het westen. We klimmen deze keer naar het noorden Alice uit en nemen de afslag naar de Tanami weg. Deze heeft een minder mooi uitzicht dan we op hadden gehoopt en als het onverharde deel ook nog eens slechter blijkt te zijn dan we (ik) tot nu toe gehad hebben vervloeken we de keuze voor deze route. Halverwege komt me een politieauto tegemoet. Zij stoppen en kijken hun ogen uit naar mijn fiets en verbazen zich over mijn verhaal. Het blijken agenten uit Papunya te zijn, hier zo'n 30 km vandaan. Weer twintig kilometer verder halen ze me ineens weer in. Ze zijn speciaal teruggereden naar hun kantoor om een camera te halen. Ze rijden dus 130 km om een foto van mij te kunnen maken! Wel krijg ik nieuw water van ze waar ik blij mee ben. Nu hebben we zeker genoeg voor nog een nacht. Het is nl. nog anderhalve dag zwoegen tot de Glen Helen Gorge. Daar serveren ze de lekkerste hamburgers die ik ooit gegeten heb. Daar is ook waar het landschap mooi begint te worden en waar het asfalt begint. De laatste 200 km onverharde ellende was dus weer nergens voor nodig. Vlak bij Glen Helen is de Omirston Gorge. Dit is een beroemde in de West MacDonnell's maar het valt ons erg tegen. Wel ontmoeten we Sara en Daniël weer; het is dus weer gezellig en 'laat' voor we slapen. Het mooiste in de West MacDonnell's is de Standley Chasm. Het is privé bezit en je moet er dus entree betalen, maar het is de moeite waard. Net zoveel voor de Chasm zelf als voor de omgeving. De Chasm is een meter breed ravijn met een (droog) riviertje op de bodem. Lars blijft maar foto's maken - hij zou pro moeten worden - en komt er al werkende achter dat er iets mis is met zijn lens. Hij kan niet meer op oneindig scherpstellen. Om die reden houden we een lang weekend in Alice Springs. De camera-repair-winkel belooft het maandag af te hebben. Ik vind het wel best, weer eens even echt rust. Ik heb al bijna 4000 km in Australië gefietst en alleen in Tennant Creek (of all places!) meer dan twee dagen rust gehouden.

Dinsdagmorgen. We kletsen wat met een Japanner die uit het Zuiden is komen fietsen. Hij vertelt dat het onverharde deel van de Ernest Giles Road erg zanderig is. Hij raadt ons aan om de Mereenie Loop te nemen. "Dat is hard gravel", zegt hij; hij is er gisteren met de bus overheen gegaan. De Mereenie Loop gaat echter over Aboriginal grondgebied waar je officieel een vergunning voor nodig hebt om er te komen. Als je een auto hebt kun je zo'n vergunning zomaar krijgen. Geldig voor één dag, kamperen verboden. Daar hebben wij niks aan, dus rijden we zonder vergunning naar Hermannsburg, een voormalige Duitse missiepost. In de kerk aldaar staat een korte geschiedenis van het stadje. Zo ook de zinsnede: "Het belangrijkste voor de missionarissen was de Aboriginals een beter leven na de dood te bezorgen".

Bij het tankstation in Hermannsburg proberen we het opnieuw een vergunning voor de Mereenie Loop te krijgen. Als we het formulier hebben ingevuld en bij "Motorvehicle details" aan zijn gekomen kijken we moeilijk. "We zijn met de fiets", mompelen we. Met een joviaal gebaar pakt de man het formuliertje uit onze handen, schrijft "bicycle" op en geeft ons twee dagen! Het is tweehonderd kilometer onverhard, dus stappen we gauw op al heb ik een korte pauze omdat Lars een slimmere weg door de rivier denkt te zien...

Gravel is wel zwaar, maar in het gravel verzonken liggen veel grote stenen. Het is dus ellendig hobbelig. Er zijn geen sporen op de weg waar het beter is. De beste manier is er zo hard mogelijk overheen. Ik ben dan in het voordeel met mijn vering, maar het blijft slecht voor mijn fiets. Ik pomp mijn voorband heel hard op om stootlek te voorkomen. Lars krijgt een probleem met zijn tassen. Door dit gehobbel vallen ze steeds van zijn fiets. En dan krijgt hij zijn eerste echte probleem met de techniek (geluksvogel! Bij mij begon het al vóór vertrek!) : er breekt een oogje van zijn frame waardoor zijn bagagedrager los komt te zitten. We binden het met een reserve remkabel vast en hopen gauw een lasapparaat te vinden. Dat komt echter niet tot Yulara, nog 400 km, en op het moment dat ik dit schrijf is het nog onzeker of de reparatie lukken gaat.

Niets of niemand had ons voorbereid op Watarkka, de Aboriginal naam voor Kings Canyon. Voor de volledigheid, een Canyon is een grote Gorge. Nog roder dan tot nu toe glimt de steile zuidwest wand van de George Gill keten in de ondergaande zon. Hierdoorheen heeft de Kings Creek een canyon uitgesleten van spectaculaire schoonheid. Bijna schoolbordgladde rotswanden steken aan weerszijden van de kreek omhoog. In het dal staan hier en daar heerlijke verfrissende waterpoelen - de kreek stroomt alleen maar als het regent - en eromheen groeien loofbomen. Elders in deze omgeving, zo vlak bij de woestijn groeien alleen maar naaldbomen. Kings Canyon is wat mij betreft het mooiste wat ik in Australië tot nu toe gezien heb.

De weg vervolgt, nu verhard, over verbazingwekkend grote zandduinen richting Ayers Rock. De zandduinen zijn begroeid dus ik heb nog steeds niet het idee in de woestijn te zijn. Vlakbij Ayers Rock is een dorpje, Yulara. Dat dorpje draait op toerisme (en verdient er ruig aan!) en toen ik hier gisteren net na zonsondergang aankwam vroeg ik me af of ik nog wel naar Ayers Rock toe wilde. In een lange stoet kwamen wat leek op honderden auto's bij de rots vandaan gereden. Allemaal toeristen die de zon onder hadden zien gaan over de rots. Ik heb nog steeds bar weinig zin om er heen te gaan. Maar ja, ik heb dat hele eind gefietst, nu moet ik wel...

Adelaide, 17 oktober 2000

Hi There!

We hebben het gehaald! We zijn er dwars doorheen gereden. Ik heb deze reis mijn derde werelddeel doorkruist! Na ruim 5000 km fietsen zijn we van de noordkust bij de zuidkust beland. En van die rit waren de laatste 400 km ongeveer net zo interessant als de hele rest bij elkaar, maar daarover later meer.

In de omgeving van Ayers Rock had ik er stevig de balen in. Die stomme rots is zo overdadig toeristisch en m.i. zo waanzinnig overschat! Gewoon een blok steen in de woestijn; wel een apart gezicht maar om daar nou met een miljoen mensen tegelijk naar te gaan staan gapen, niets voor mij. Even verderop -voor Australische begrippen dan, het is nog altijd 55 km fietsen - ligt iets interessanter. Nog altijd niet waanzinnig, maar de Olga's zijn die extra meters fietsen toch echt wel waard. Toch ben ik opgelucht als we het Ayers Rock resort verlaten. Het was er duur, een enkele tent kost 8 euro per persoon, en het was er gewoon tè druk met oninteressante mensen. Laat ik die iets duidelijker definiëren. Dat zijn mensen die omvallen van verbazing als ze mij zien fietsen maar niet realiseren dat zij minder interessant voor mij zijn. Dat zijn mensen voor wie ik 100 keer hetzelfde verhaal op moet hangen van: "Ja, dat is mijn fiets en ik heb er een pleuris eind op gereden en het is comfortabel en ik ben al lang onderweg en ik heb ongeveer 100 lekke banden gehad en....." zo gaat het nog even door. Ik heb niks tegen een gezellig babbeltje maar als ik 100 keer hetzelfde moet vertellen zonder de minste variatie dan wordt het saai. Natuurlijk, een gesprek in het buitenland begint altijd met: "Waar kom je vandaan?" Maar als het daarbij blijft hoeft het van mij niet meer. Het gebeurt al wel eens dat we heel lomp de mensen met de 5 vraagtekens op hun gezicht voorbij rijden. Naast deze oninteressante mensen zijn er maar een paar anderen. De origineelste in Australië riep, toen hij mij zag: "Pas op, ergonomische stoel in aantocht!"

Tanami Road, 2 september 2000

Hi There!

Langzaam worden Lars en ik gek. Het geluid 'Bzzz' veroorzaakt spastische schokken bij ons. Hier in het rode centrum van Australië zijn er nogal wat vliegen. Zo gauw we stoppen vechten 100 vliegen voor een eerste rang in onze ogen, oren en neuzen. Zo gauw we onze wel erg nuttige vliegenmaskers op doen, moeten ze zich behelpen met onze armen en benen. Iets wat ze met alle plezier van de wereld doen. Het voelt alsof we een lange broek aan hebben; zo'n laag vliegen.

Zonsondergang is een zegen in dit land, maar niet vanwegen de hitte in de woestijn. Het is een zegen omdat de vliegen dan gaan slapen. Pas dan krijgen we eindelijk wat rust. Muggen zijn hier niet. Als ik met de zon wakker word, kan ik in deze omgeving mijn ontbijt niet nuttigen zonder vliegen masker. In tien minuten liggen er twee dode vliegen in mijn thee en honderden levende op mijn tent. Het klinkt alsof er nog een miljoen vliegen buiten vliegt. We zouden ons gemakkelijker voelen - wat vliegen betreft - op een Nederlandse vuilnisbelt of mesthoop.

Het gerucht gaat dat er komend weekend in Coober Pedy races gehouden worden. Races betekent in centraal Australië paarden en/of kamelenraces. Alleen al de kans om kamelen iets anders te zien doen dan herkauwen vind ik de moeite waard om te proberen op tijd in Coober Pedy te zijn. Coober Pedy is het eerstvolgende stadje (3500 inwoners), dat mee mag tellen en nog zo'n 750 km fietsen. Als het een beetje meezit moet dat kunnen. Dus rammen we op de pedalen. Op zich vinden we dit niet zo'n ramp want nu hebben we nog een excuus om weg te rijden bij het roadhouse waar de meeste vliegen van heel Australië de menselijke bezoeker terroriseren.

Tijdens deze tocht wil noch mijn techniek, noch de wind echt meewerken. Mijn achterband loopt langzaam leeg en mijn spaken breken alsof ze van brandhout zijn gemaakt. Vier gebroken spaken op 750 km is niet zoals het moet. Daarbij is de wilskracht om hard tegen de wind in te trappen sinds de ellende in Ayers Rock nog niet hervonden. Met vier van de zes dagen harde tegenwind -we zijn alleen de tweede dag van de races present - sukkelen we de Stuart Highway af. Zonder echt veel verandering te zien rijden we over de grens naar Zuid Australië. Het landschap wordt zo mogelijk nog droger. De bomen worden kleiner en schaarser. 's Avonds is er voldoende droog dood hout te vinden om op te koken - wat heerlijke avonden oplevert; urenlang in een kampvuurtje staren. De reiziger wordt in Zuid Australië langs de weg beter van informatie voorzien dan in hun noordbuur. Zo staat er 5 km voor elke restarea en elk roadhouse een bord met: Drowsy Drivers Die ( slaperige bestuurder sterven), en vlak voor elk roadhouse een waarschuwing hoe ver het naar de volgende openbare telefoon is; meestal rondom de 100 km. Maar verder is het even saai. Hetzelfde landschap - wijd uitgestrekte golfjes en dezelfde bomen. De laatste boom staat ongeveer 100 km voor Coober Pedy. Dan rijden we te dicht bij de woestijn om meer dan struiken te zien. Er is voor mensen ook praktisch geen drinkwater meer aangezien het systeem met regenwatertonnen hier geen zin heeft. Er valt ongeveer 20 cm regen per jaar. Dat is niet genoeg om een zinnige hoeveelheid drinkwater uit te halen. In Coober Pedy haalt men het water uit de grond, maar dat moet eerst gezuiverd worden want het smaakt als zeewater.

De races vallen tegen want er zijn geen kamelen. Verder is het zo dorps - amateuristisch - georganiseerd dat het voor de buitenstaander niet echt interessant is. Het is wel aardig om de boerenjongens hun behendigheid met paarden te zien meten. Paarden worden hier gebruikt - naast helikopters om het vee uit de enorme weilanden te krijgen. Coober Pedy zelf is echter wel heel aardig. Dit in tegenstelling tot wat Australiërs ons vertelde. Dit opaalmijnstadje is zo droog en stoffig als je maar bedenken kan. Het wekt een indruk als van een ander continent of zelfs een ander planeet. Niet verbazend dus dat het gerucht gaat dat de nieuwe StarWarsfilm hier gefilmd gaat worden. Tussen de oude hopen mijnafval staan blikken trommeltjes die mijnschachten verbergen. Die schachten echter zijn tegenwoordig gewoon normale ingangen en onder de grond heb je een normaal luxe huis met alles er op en erin. Nu al, en de zomer moet nog beginnen, wordt het bovengronds ruim over de 30°C of zelfs 60°C. Ondergronds wordt het niet veel warmer noch koeler dan 22°C. Bespaart het nodige geld aan een airco. Ook Lars en ik gaan ondergronds voor de nachten dat we in Coober Pedy zijn. Het enige nadeel is dat nogal veel mensen snurken als ze ondergronds slapen. Twee van de drie in onze kamer snurken dus aan echt veel slapen kom ik niet toe. Na Coober Pedy hebben we het gevoel alsof we er bijna zijn. Het is nog maar 500 km naar Port Augusta en nog zo'n 900 km naar Adelaide. In Port Augusta bereiken we de zuidkust - en zijn we formeel door het continent heen, Adelaide is ons voorlopige doel. Daar wachten op het postkantoor nieuwe banden voor me. Mijn beide achterbinnenbanden tellen ruim 10 plakkers en van de ene is het ventiel niet meer te vertrouwen. Over de buitenbanden wilt u niet eens wat horen. Maar ik ben er bijna!

We rollen verder de Stuart snelweg af en langzaam komt de begroeiing terug. Nu we het ergste gehad hebben komt mijn zin ook weer een beetje terug al blijf ik van mening dat je de Australische outback beter met de offroad motor kunt doen dan met de fiets. Met grotere bomen is er ook meer brandhout beschikbaar. Dus komt de pyromaan weer in mij boven. Als we een kampeerplek hebben gevonden maak ik voordat ik mijn tent opzet een vuurtje zodat dat vast hete kolen kan maken om op te koken. Het landschap is nog altijd heel zanderig dus eten we vaak iets dat knarst. Behalve dat zijn de avonden heerlijk. De maan wast, dus is er na zonsondergang nog wat licht. Daarbij hebben we een vuurtje om in te staren. Onder een kraakheldere sterrenhemel koelt het echter hard af; we hebben dus niet voor niets onze warme kleren meegenomen.

En dan, na nog vier dagen vechten met de vliegen, genieten van het mooie weer en verveeld worden door het landschap dalen we af naar een brug. Boven de brug vliegt een meeuw en terwijl de teller over de 40 klimt dringt de geur van open water onze neus binnen. Een geur in zoveel delen van de wereld zo gewoon. Wij hebben het bijna twee maanden niet geroken en pas nu realiseer ik me dat ik het gemist heb.

Port Augusta is duidelijk een stadje dat langer door blanken bewoond is dan wat we tot nu toe gezien hebben. Oude gebouwen - begin vorige eeuw stijl -vormen hier het straatbeeld. We nemen de tijd niet voor een dagje rust. We willen naar Adelaide. De volgende morgen kopen we nieuwe voedselvoorraden in en rollen richting de Flinders bergen. Daar klimmen we nog altijd geplaagd door de vliegen over ruim 10 km van zeeniveau naar ongeveer 600 meter. Daar breken we door de pas en op slag verandert alles. De vliegen verlaten ons, en in ruil daarvoor krijgen we wolken. Het wordt koud en het landschap zowel als de inrichting daarvan doet aan Engeland denken. Groene heuvels, kronkelige wegen - een scherp contrast met de outback waar er tussen twee bochten gemiddeld 10 km laserlijn-rechte weg is. Om de haverklap, elke 20 km, rijden we door een dorpje waar we steeds worden uitgenodigd voor een drankje in de Pub. Als we door een kudde schapen heen fietsen die verweid worden zegt de herder zelfs: "Ga maar naar de bar in het volgende dorp en zeg tegen die lui daar dat je Crozzie hebt ontmoet. Dan krijg je wel een drankje." Even later komt Crozzy zelf in de bar en dan heeft hij een dode slang in zijn kontzak. Om de barmeid bang te maken. In dit stukje Australië, ongeveer zo groot als de Benelux, zijn de dorpjes genoemd naar de vrouwen van de kolonisten. Zo heet er eentje Laura, een ander Clare en een derde heet Burra; die was met een Aboriginal getrouwd.

De laatste 40 km naar het centrum van Adelaide gaan bergafwaarts met wind mee en zowaar in het zonnetje. De laatste paar dagen heeft het veel geregend. Het gaat echter ook over de eerste meerbaans snelweg die we zien, dus de lol is er gauw vanaf. Het centrum van Adelaide, de oorspronkelijke stad, is planmatig dus het is makkelijk zoeken. Zonder moeite vinden we het postkantoor waar drie pakjes en een brief op me liggen te wachten. Ook Lars krijgt een pakje. Daarna rijden we naar het strand waar we een "hoera-door-het-continent-foto" maken. En dan is het tijd voor rust. Hoewel, nu heb ik er niet meer zo'n behoefte meer aan. We zijn terug in een gebied dat fietsformaat geschapen is en op slag is alle reislust weer terug. Ik zal gauw weer onderweg zijn.

Melbourne, 14 november 2000

Hi There!

De laatste paar dagen in Adelaide wonen we bij Paul in huis. Paul helpt ons bij het plannen van een route om Adelaide te verlaten. De meest voor de hand liggende weg is een snelweg over en door de heuvels rondom de stad. Die willen wij natuurlijk vermijden; die snelweg dan, niet de heuvels. En zo fietsen we door een andere wijnstreek van Australië. Over kleine kronkelweggetjes trappen we heuvel op en racen we heuvel af door bossen en druivenplantages. Wijnproeven is er niet bij - in Australië slikken ze de wijn door - want we moeten wel òp de weg blijven. De heuvels behoren maar tot een kleine rij. Al in Strathalbyn, na 50 km, zijn we er doorheen. Om door te komen moeten we halverwege een afslag nemen. Lars, die deze keer zowaar iets vóór me rijdt, reest die afslag voorbij, dus moet ik hem achterna. Het is nogal een afdaling, dus gaat hij hard. Pas drie kilometer later haal ik hem in en moeten we die hele berg weer op.

Daarna rijden we langs de kust. Een plat landschap, maar de wind is nog steeds onze vriend niet. Stevig tegen de wind in, met zo af en toe een buitje, rollen we richting de Coorong. De Coorong is een smalle strook water, afgeschermd van de zee door een rij duinen. Langzaam slibt de Coorong dicht en raakt het begroeid. Zo stel ik me voor dat het Westland er 100.000 jaar geleden uit heeft gezien. In en om de Coorong wemelt het van de pelikanen. De eerste keer dat ik ze zie verwar ik ze met ganzen. Ze vliegen nl in een V-vorm tegen de wind in. Maar als ik twee keer kijk zie ik dat ze toch wel een grote snavel hebben en een beetje vreemde kleuren. Later zie ik ze vlak bij de camping zich klaarmaken voor de nacht. Ze blijken net als kippen op stok te slapen. Pelikaanstokken zijn alleen boven water; niet in een hok. Als je zo'n stok ziet zonder pelikaan erop is het een flinke balk. Pas als er een pelikaan aan komt flappen zie je dat die balk maar net sterk genoeg is. Niets is zo mooi als een geeuwende pelikaan.

Als we de Coorong gepasseerd zijn verlaten we de kust. Gestaag rollen we verder naar het oosten, richting de Grampians. In deze ruige heuvelrug woont een stel mensen waar ik via mijn oma aan moeders kant het adres van heb gekregen. Al ruim van tevoren heb ik contact met hen gezocht en ik weet dus dat we welkom zijn. Willem en Hennie Neve zijn bijzondere mensen. Zo wonen al zo'n 50 jaar op hun 10 hectare boslandje waar ze zelf hun huis gebouwd hebben. En wat voor een huis! Gebouwd op hun hobby: vogelskijken (of is het vogelstellen?), en practisch helemaal zelfvoor- zienend. Electriciteit komt van de zon, water uit de lucht en warm water uit de houtkachel.

Met deze vogelaarshut als uitvalsbasis verkennen we het noordelijke deel van de Grampians. Het terrein, heuvels van nauwelijks over de duizend meter, is prachtig. Veel stijle wanden en rotsen. Het bos dat eroverheen groeit is echter een beetj zielig. Het draagt nog de sporen van een grote brand die hier een paar jaar geleden gewoed heeft. We wandelen over de Hollow mountain. Nou ja, over... door deze berg. Hij doet zijn naam eer aan, de top is hol. Het is even kruipdoor-sluipdoor om erin te komen maar de door water uitgeholde grot is prachtig.

Om van de Grampians te genieten hoeven we helemaal niet het huis van Willem en Hennie Neve te verlaten. Door de grote hoeveelheid ramen hebben we bijna rondom een prachtig uitzicht en de hele dag door fladderen er vogels in alle soorten, maten en kleuren om ons heen. Voor Lars en mij was het spannendste van de dag een groep emoes die het grasveldje voor de deur kwam maaien. Wat zijn dat grote vogels! Emoes hebben overigens een apart paarstijl. Zij legt de eieren en smeert 'm dan meteen. Ze laat hem voor de eieren en de kuikens zorgen; en die kleintjes hebben zo'n anderhalf jaar verzorging nodig! Ben ik blij dat ik geen emoe ben!

Toen in Nederland de wintertijd in ging werd ook hier de klok verzet, alleen kregen wij zomertijd. Als we twee dagen later van Zuid Australië Victoria binnen rijden komt er nog een halfuurtje bij. Nu leef ik met het grootste tijdverschil dat ik ooit gehad heb. Als de zon bij jullie ondergaat, komt ie hier al bijna weer op. Ik leef tien uur in de toekomst. Tegen de tijd dat mijn ouders naar bed gaan stap ik op de fiets om door de Grampians verder naar het zuiden te rijden. De eerste 30 km slingeren we berg op door dit prachtige landschap. Vlak voor de top houden we pauze bij een waterval (het water doet een beetje aan urine denken) en we schuilen voor een buitje. Het lijkt hier wel Nederlands zomerweer: 15 graden Celcius en bewolkt.

Eindelijk boven gekomen genieten we van het fantastische uitzicht. In de drie dalen die we kunnen zien, zien we elk een meer. Het water hiervan wordt gebruikt om het droge gebied ten noorden van de Grampians te bewateren. Het weer mag dan Nederlands lijken, we zijn nog altijd niet ver bij de droogte vandaan.

Bergaf naar Halls Gap blijkt de klim de moeite waard te zijn. Het is te kronkelig om harder dan 60 km/u te rijden maar ruim 15 km hoeven we de pedalen niet te gebruiken. Halverwege stoppen we voor een wandeling naar de Pinnacle. De wandeling voert over een flauwe helling over rotsen en door riviergeulen met aan weerszijden rotswanden van soms dertig meter hoog. Het pad voert maar verder en verder omhoog. Na ruim een half uur lopen staan we ineens aan een afgrond. Ruim 300 meter vrijwel recht omlaag light Halls Gap. De Pinnacle steekt nog eens 10 meter over de rand van deze klif en omdat er nou eenmaal idioten (zoals ik) het niet na kunnen laten ook nog over dat randje te willen kijken hebben ze er een hek omheen gezet. Hek of geen hek, je moet nog altijd geen last van hoogtevrees hebben. 'sNachts hoppen er in Halls Gap hele kuddes kangoeroes over de camping. Deze dieren, in de Grampians net zo gewoon als mussen in Nederland, leven van gras en aangezien het op de camping goed verzorgd wordt - dus malser is dan in het omliggende bos - komen de kangoeroes hier grazen. Het mooiste is een moeder met een Joey (jong) langs te zien hoppen.

En dan gaat het Terug naar de Kust. Dat wil zeggen, recht naar het zuiden. De eerste 70 km hebben we een spectaculair uitzicht. Omdat we tussen twee bergketens door rijden. We gaan met een rivier mee dus de weg loopt redelijk vlak. Behalve dan de laatste 10 km. De laagvlakte ligt naar het zuiden. De weg draait echter naar het westen, recht op de top van Mount Abrupt af; stijl omhoog. Na ongeveer een kilometer denk ik beneden (links van me) het dorpje te zien liggen waar we naar toe gaan. Het is laat op de middag, de zon kondigt zijn ondergaan al aan en in plaats van heuvel af te rijden - daar waar ik naar toe moet - gaat de weg verder en verder omhoog. De heuvel blijkt inderdaad nutteloos. De weg daalt aan de zelfde kant weer af - door het dal was waarschijnlijk minder kilometers, en zeker makkelijker geweest. Het enige leuke eraan is dat ik mijn voorlopig snelheidsrecor in Australië op 74 km/u zet. In Australië, want mijn snelheids record deze reis staat nog steeds op de Turkse 85 km/u.

Twee dagen later beginnen we aan de Great Ocean Road. Men noemt dit een 'must' voor elke fietser die Australie aandoet. Het is inderdaad een fantastische weg met vele geweldige landschappelijke schoonheden. Ik ben echter verrast over hoe weinig je daadwerkelijk van de Oceaan ziet. Tussen Petersborough en Princetown rijden we zo'n 30 km direct langs de kust. Over soms wel 130 meter hoge kalksteen rotswanden slingert de weg langs de enige barrière tussen Australië en Antarctica. Ruim 3000 km oceaan. Ruige zee en grote golven zijn het gevolg. Het zoute water tast het kalksteen relatief snel aan (2 cm per jaar) waardoor de meest spectaculaire rotsformaties aan de kust ontstaan. Zo was er een natuurlijke brug met twee poortjes die men in het begin London Bridge doopte. In 1990 is één van die twee poortjes ingestord waardoor twee toeristen die erover waren gelopen ineens op een eilandje stonden en met de helicopter gered moesten worden. Dus het liedje is waar: "London Bridge has fallen down".

Bij Princetown - een dorpje dat alleen maar op de kaart staat, niet op de aarde - wijkt de weg van de kust af, de heuvels in. Stijl omhoog, gemiddeld 10%, door een regenwoud. Zelfs hier - in een vergelijkbaar klimaat met Zuid Frankrijk - komt dat voor. Een klein stukje bos met een duidelijk zeer complex ecosysteem en hele hoge bomen. De dichte mist waar we deze dagen doorheen rijden maakt het sprookjesachtig. De heuvels zijn zwaar, de zij meewind helpt nauwelijks. We zijn blij als we terug bij de kust komen. Daar begint het tweede beroemde deel van de Great Ocean Road. De weg slingert zich strak langs de kust. In feite precies tussen de branding en de Otway bergen door. Soms honderd meter boven het water met links een stijle wand omhoog en rechts een stijle wand omlaag. Ook de dag dat we hier fietsen is het helaas mistig. Dit geeft nog meer het gevoel op het eind van de wereld te rijden. Over de rand is - zo lijkt het - niets. Slechts de vangrail en dan mist; de branding kunnen we niet zien, alleen het geluid dringt tot ons door. De afgrond kan eindeloos zijn.

Lars voorspelde het. Slecht weer - regen en mist - zolang we over de Great Ocean Road fietsen en mooi weer daarna. In stralend zonlicht fietsen we door relatief saai landschap. Het strand nabij blijkt een surfparadijs te zijn. Op de ruim 3000 km onafgebroken oceaan tot aan Antarctica ontwikkelen zich grote golven. Met een beetje weer tot 30 meter hoog. Het enige wat wij ervan zien zijn dorpjes die één grote surfplankenwinkel lijken te zijn.

En dan gebeurt het. Al sinds Darwin heb ik er naar uit gekeken. Ongeduldig op mijn kilometer teller zitten kijken. Net na Adelaide kwam de eerst negen op het scherm, en over de laatste twee dagen heb ik er nog drie verzameld. Eén kilometer verder is het feest. Net buiten Melbourne rijd ik mijn 30.000ste kilometer vol!!

Sydney, 22 December 2000

Hi There!

Melbourne is een grote stad waar het aangenaam wonen moet zijn. Voor de toerist is er weinig te doen. Er zijn duizenden bar's en pubs, maar voor je daar je weg tussen hebt gevonden moet je er zo lang zijn, dat je wel 'inwoner' genoemd mag worden. Dankzij deze pubs is het overigens wel een gezellige stad. In het eigenlijke centrum staan langs de tramrails allerlei muzikanten en kunstenaars op straat. Eén van de meest aandacht trekkende is Melvin Brown; hij staat o.a. "I'm a great pretender" te playbacken.

Uit Melbourne vertrekken is een onplezierige toer. Nadat we Hamish - een vriend van Lars, waar we gelogeerd hebben -goeiedag hebben gezegd, begeven we ons in het verkeer. Zoals altijd in grote steden vertrekken we te laat; nog even dit, nog even dat... En naar het oosten toe breidt Melbourne zich toch wel erg ver uit. De heuvels beginnen al voordat de stad is opgehouden. Tijdens het laatste stukje stad rijden we in het eerste stukje spitsuur.

De volgende dag krijgen we onze eerste kans wat van de Australische Alpen te zien. Nou ja, de voeten ervan dan. Het is echter erg mooi. Zoals bij bergen hoort: veel klimmen, maar elke meter omhoog wordt met een meter omlaag beloond. Zeker gezien over twee dagen, want Moe (Mo-wie) ligt weer op zeenivo. Net na Noojee - een prachtig dorpje met een gratis camping - rij ik voor het eerst sinds Turkije weer eens over de 80 km/u. Bijna onderaan moeten we rechtsaf, dus ik haal de 85 km/u niet.

Met mooi weer rijden we door de vlakte naar Bairnsdale. Daar hebben ze een bioscoop met twee films, die ik nog niet gezien heb en een bibliotheek met gratis internet. Ook om inkopen te doen voor onze route naar Canberra houden we hier een dagje pauze. De eerste film heet The Cup en gaat over hoe Tibettaanse monniken in India de WorldCup voetbal meebeleven. We delen de zaal met een stel politiek geïnteresseerden en die worden hevig teleurgesteld. Voor ons is het juist heel erg leuk omdat het zo herkenbaar is. We hebben het leven zoals het daar plaatsvindt zelf mogen aanschouwen en genieten van beelden van onder andere het typisch Indiaas hymlaya verkeer. Toch blij dat ik in Australië fiets...

Als we de bergen inrijden is het rotweer. Eindelijk mooie uitzichten, maar het is 8°C - de zomer begint hier nu! - en hier en daar een bui. Helaas vooral hier. Dit weer houdt twee dagen aan. Als we aan de Suggan Buggan-rivier kamperen klaart het op. De volgende dag is het zonnig en warm en meteen is de onverharde weg droog. Dat rijdt prettiger dan door blubber. De eerste vier km gaan stijl omhoog en duren drie kwartier, de volgende zes dalen we af naar de Snowy rivier. Deze tot de verbeelding sprekende rivier is nu maar een relatief klein stroompje. Waterkrachtcentrales hoger in de Snowy bergen hebben daarvoor gezorgd. De afdaling is zo stijl - en op onverharde weg heb ik mijn remmen zoveel nodig - dat ik halverwege moet stoppen om mijn velgen af te laten koelen. Als ik ze aanraak brand ik mijn vingers! Ik ben Iran nog niet vergeten waar ik tijdens een vergelijkbare afdaling een lekke band kreeg omdat die was gesmolten. Genietend van de meest fantastische uitzichten over de Snowy rivier en de omliggende bergen rijden we New South Wales binnen. Afgezien van Canberra is dit de laatste staat die we in Australië zullen aandoen. 's Avonds kamperen we aan het begin van de klim uit het Snowy dal. De weg verlaat hier de rivier en klimt van zo'n 300 meter over 80 km naar de hoogste berg in Australië, Mount Kosciuszko. Dit lijkt meer dan dat het is; deze berg, genoemd naar een Poolse held die begraven ligt bij een berg die op deze berg lijkt, is slechts 2229 m hoog. De Australiërs hebben het overigens niet zo op de Poolse uitspraak en zeggen "Mount Kozzy-osko". Het begin van de klim is voor ons onverhard. En stijl. De eerste 17 km kosten me zo'n drie uur. Daarna gaat het even gemakkelijk tot aan Jindabyne waar we vier nachten op de camping staan. De tweede dag fietsen we zonder bagage naar de top van Mt. Kosciuszko. Een spectaculaire rit is het niet echt. Het blijkt een heuvel, althans zo vinden we het eruit zien. Wel moeten we een stukje door de sneeuw lopen en met korte broek en sandalen levert dat pijnlijk koude voeten op. De berg weer afrijden is leuk. Ik verbreek mijn recordtijd op de 6 km, nl 5 minuten. De totale rit naar boven was overigens 53 km, enkele reis. Als we terug in Jindabyne in een restaurantje zitten te eten valt er een stortbui uit de lucht. Terug bij mijn tent blijkt die precies in een plas te staan. Alles drijfnat; ik kon goudvissen in mijn tent houden! De volgende dag is het prachtig weer. Ik pak bijna alles uit en leg het in de zon te drogen. Dat werkt en 's avonds is het meeste wat ik bezit weer droog. Behalve mijn minidiscspeler. Er blijken nog maar twee toetsen hun originele functie te hebben. Toch kan ik nog muziek luisteren. Het is een waanzinnige kwaliteit!

Na Jindabyne begint het aftellen: we zijn bijna - voor ons gevoel - in Sydney. Onderweg blijven we nog een paar dagen in Quean Beyan, de buurtstad van Canberra. De hoofdstad van Australië zelf maakt een erg steriele indruk op ons. We hebben meer plezier in Quean Beyan. Daar wonen we bij Hans en Ruth Mol in huis. Hans is de zwager van Coba Mol uit Ophemert en van haar hebben we dus het adres gekregen. Met Hans praat ik veel over Ophemert; ik leer veel over de geschiedenis van mijn dorpje. Daarnaast is het landgoed dat Hans bezit een genot om overheen te dwalen. In een ruig heuvelachtig terrein heeft hij een kleine 250 ha grond met een privé strand aan het riviertje dat de grens van zijn land aangeeft. Een gebied om jaloers op te worden.

Na Quean Beyan rijden we rechtsstreeks naar de oostkust. De kortere snelweg trekt ons niet geweldig. Het weer is tropisch. Door de hoge luchtvochtigheid verdampt ons zweet nauwelijks; de zon doet ons bloed bijna koken, vooral als we heuvel-op moeten fietsen. En dat gebeurt nog al eens. Ondanks dat we een totaal van ruim 700 meter omlaag gaan moeten we de bergen uitklimmen. Een heel klein stukje is het erg stijl. Stijl genoeg om mijn snelheidsrecord te verbreken, maar het is niet lang genoeg. Ik verbreek 'slechts' mijn Australische record, dat nu op 84 km/u staat. De kust is niet veel beter.Het blijft warm en irritant hobbelig. In Wollongong, 80 km ten zuiden van Sydney, logeren we bij mensen die ik in Crawford (zie mijn verslag vanuit Alice Springs) heb ontmoet. Dit gastvrije stel geeft ons een korte rondleiding in de stad. De volgende dag is de laatste dag dat ik in Australië zal fietsen deze reis. Sydney ligt binnen handbereik. Een stad waar we onze hele tocht naar uit gekeken hebben. Een stad die al sinds het begin van mijn reis op mijn wenslijst staat om binnen te fietsen. Die wens komt nu uit. Zo lang als ik de borden 'city' volg en, als die ophouden, rechtdoor blijf gaan kom ik vanzelf bij de beroemde gebouwen terecht. Ook ik heb iets van de Olympische Spelen meegepikt en op tv steed s weer de Harbour Bridge en het Opera House gezien. Nu sta ik er ineens voor. Dat soort ervaringen blijven apart. Ons laatste gezamenlijke huis staat in Kings Cross. Net als in Calcutta staan hier de goedkoopste hotels in de rosse buurt. In deze buurt zijn ze echt alle gevoel voor tijd kwijt. Om half tien 's morgens loop ik over straat op zoek naar een winkel om brood voor ontbijt te kopen. Als ik langs twee schaars geklede dames stap spreekt eentje mij aan: "Hello, you want to go with a lady?" Zo vroeg ?!!

In Sydney eindigt het tweede deel van mijn reis. Het derde begint in januari in de VS van A. Dit betekent de nodige voorbereidingen treffen. Dit betekent afscheid nemen van Lars. Hij gaat naar Nieuw Zeeland om daar een stuk met Melvin te fietsen. Het was een leuke tijd samen maar het leven gaat door. Vrienden blijven we. Noord-Amerika is het laatste deel van mijn reis. Nog 5000 kilometer onbekend terrein.

en update bij dit verhaal - 20 September 2003 - over Lars. Hij is langer dan gepland in Nieuw Zeeland gebleven en daarna via Zuid Oost Azië naar Japan gereisd. Zijn plannen om naar Zuid Amerika te gaan zijn steeds weer vooruitgeschoven, maar zijn begin 2002 verwezenlijkt. Hij is ruim zes maanden in Zuid Amerika gebelven waar hij twee keer bijna beroofd is geweest en een aantal spannende busavonturen heeft gehad - slechte wegen, vastzitten en de bus door de modder moeten duwen enzo. Maar hij heeft ook vele mooie dingen gezien... Zowel landschappelijk als cultuurhistorisch. Hij heeft een ruim half jaar in Thailand gewoond waarna hij terug is gegaan naar Denemarken om onder andere zijn 1000den foto's uit te zoeken; en wieweet ooit online te zetten...